Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 08 - Een consult op video

Plaats een reactie

Verdekt opgestelde camera’s bewaken ons en onze omgeving in toenemende mate. Bij overvallen, oproer en overige vergrijpen is er bijna altijd wel eentje zo geplaatst dat de potentiële dader(s) in beeld kunnen worden gebracht. Tenzij je midden op de Hoge Veluwe zit, natuurlijk.



Ook in ziekenhuizen en op andere plaatsen van hulpverlening vinden we tegenwoordig camera’s. Voor de veiligheid, maar soms ook als middel voor feedback voor behandelteams op OK’s en afdelingen voor SEH.



In onderstaande casus draaide er een camera mee in de spreekkamer van een huisarts. De aangeklaagde huisarts wilde wel eens terugzien of haar gesprekstechniek voldeed. En wat is er dan mooier dan dit met behulp van een video-opname te doen, een techniek die ongetwijfeld in haar huisartsenopleiding veelvuldig was toegepast. Maar zijn de ins & outs van al dat opnemen wel goed doordacht? Klaagster in onderstaande tuchtzaak vond zeker van niet. Inderdaad had de huisarts er beter aan gedaan om eerst ondubbelzinnig de toestemming van de patiënt te vragen en pas met opnemen te starten nadat ze die had verkregen. Als zij daarbij ook nog duidelijk had verteld waarom zij opnamen wilde maken, en dat zij die alleen voor het beoordelen van haar gesprekstechniek zou gebruiken, was het de patiënt misschien allemaal wat duidelijker geweest. Helemaal helder was alles wellicht pas als de huisarts had aangegeven dat zij de band na gebruik zou wissen. Nu was de patiënte niet geheel ten onrechte bevreesd dat de beelden ook wel eens voor andere doeleinden zouden kunnen worden gebruikt.  



Dat dit overigens in deze procedure toch gebeurde, is dan ook in zeker opzicht curieus te noemen. Maar ja, als je als patiënt ook klaagt over het medisch handelen en de houding van de aangeklaagde huisarts, dan is het wel handig als er ook een videorecorder heeft meegedraaid. De klacht daarover verzandde echter in een welles-nietesspel. Door het terugdraaien van de video-opnamen kon onweerlegbaar worden vastgesteld wat er precies was gebeurd. Toch gemakkelijk, zo’n video.



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen


Beslissing in de zaak onder nummer 2005/273 van: A, wonende te B, appellante, klaagster in eerste aanleg, tegen C, huisarts te D, verweerster in eerste aanleg en in hoger beroep, gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniëls, verbonden aan de Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht.



1. Verloop van de procedure


Appellante, hierna te noemen klaagster, heeft op 26 augustus 2004 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verweerster, hierna te noemen de arts, een klacht ingediend.


Bij beslissing van 1 september 2005, onder nummer 04159, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijk doch niet gevoegd met de zaak onder nr. 2005/274 (klaagster/E, huisarts) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 oktober 2006, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. M.J.E. Spauwen, advocaat te Kerkrade en vergezeld van haar zoon alsmede de arts, bijgestaan door mr. Daniëls.



2. Beslissing in eerste aanleg


Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

‘2. De feiten


Verweerster was in juni 2002 als hidha (huisarts in dienst van een huisarts) werkzaam voor huisarts E, bij wie klaagster patiënte was. Klaagster consulteerde verweerster op 25 juni 2002. Het consult vond plaats in de zogeheten haio-spreekkamer, waar videoapparatuur aanwezig is. Klaagster werd tijdens het consult vergezeld door haar echtgenoot. Verweerster heeft van dat consult een video-opname gemaakt.



Verweerster heeft voor aanvang van het consult, bij het begin van de opname, toestemming gevraagd voor het opnemen van het consult. Op de videoband zijn klaagster, haar echtgenoot en verweerster te herkennen en is een gedeelte van het lichamelijk onderzoek van klaagster te zien.


Klaagster heeft op haar verzoek op 28 november 2002 de videoband bekeken in aanwezigheid van huisarts E, alsmede van haar echtgenoot en haar zoon.



3. Het standpunt van klaagster en de klacht


Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster haar recht op privacy heeft ontnomen door haar op video op te nemen zonder haar toestemming, alsmede dat zij klaagster een slechte behandeling heeft gegeven.



Klaagster heeft haar standpunt ter zitting aldus verduidelijkt dat zij de videoband in verband bracht met het feit dat zij op 15 juli 2002 door de huisarts E naar de psychiater werd verwezen en zij vroeg zich af of de video-opname bij die verwijzing een rol zou spelen. Op de video is volgens klaagster te zien dat zij een lichamelijk onderzoek ondergaat, alsook hoe verweerster een foute diagnose stelt, alsmede dat zij klaagster afwijst voor hulp en zegt dat zij volledig gezond is, terwijl bij klaagster op 3 juli 2002 in F is vastgesteld dat zij een auto-immuuncorpusgastritis heeft en klaagster op 7 juli 2002 herpes zoster kreeg. Verweerster heeft volgens klaagster grof gedrag vertoond, zij liet klaagster niet uitpraten, verbrak het gesprek en wees klaagster en haar echtgenoot te vertrekken. Verweerster probeerde de video met opzet te vernietigen, omdat deze als bewijs dient, maar klaagster heeft geen toestemming gegeven om de video te vernietigen of te wissen.



4. Het standpunt van verweerster


Verweerster wilde een video-opname maken van het consult ter beoordeling van de gesprekstechnieken van verweerster. Verweerster heeft de praktijk­assistente verzocht om voor dit consult ruim tijd in te plannen aan het einde van het spreekuur. Aan klaagster is bij het maken van de afspraak voor 25 juni 2002 meegedeeld dat er een video-opname zou worden gemaakt en is gevraagd om toestemming. Toen klaagster met haar echtgenoot kwam heeft verweerster klaagster erop gewezen dat gebruik­gemaakt zou worden van de zogenaamde haio-spreekkamer omdat daar videoapparatuur aanwezig is. Klaagster is toen andermaal gevraagd om toestemming. Na het starten van de video heeft verweerster nogmaals toestemming gevraagd voor het opnemen van het consult. De echtgenoot van klaagster heeft met ‘ja’ geantwoord.



Tijdens het consult was aan de orde of een acute verwijzing naar de spoed­eisende hulp voor klaagster nodig was. Op dat moment stonden er twee afspraken bij internisten: één binnen twee weken bij de internist in F en één op iets langere termijn bij de internist in B. Verweerster heeft mede op basis van het lichamelijk onderzoek geconcludeerd dat de klachten van klaagster op dat moment niet van dien aard waren dat er een spoedafspraak bij een internist gemaakt moest worden. Klaagster kon de afspraak in F afwachten.



Verweerster heeft klaagster niet meegedeeld dat zij volledig gezond is. Zij heeft geen foute diagnose gesteld en klaagster nimmer medische hulp geweigerd. Zij heeft klaagster ook nimmer meegedeeld dat zij volledig gezond is.


Huisarts E heeft klaagster in aanwezigheid van haar echtgenoot en zoon op 28 november 2002 de video-opname van het consult laten zien. De bewaarplicht met betrekking tot de band ligt bij de behandelend huisarts en niet bij de hidha. Klaagster heeft noch bij het maken van de afspraak, noch voorafgaand aan de opname bezwaar gemaakt tegen de video-opname, zodat verweerster ervan uit kon gaan dat zij daar geen bezwaar tegen had.



5. De overwegingen van het college


Klaagster en verweerster verschillen van mening over het aantal keren dat toestemming is gevraagd. Het college heeft aan de hand van de video-opname vastgesteld dat verweerster klaagster toestemming voor die opname heeft gevraagd voor aanvang van het consult en dat de echtgenoot van klaagster, die met haar mee was gekomen en haar tijdens het hele consult heeft bijgestaan, deze vraag bevestigend heeft beantwoord. Klaagster heeft niet laten merken dat zij het niet met de opname eens was. Derhalve mocht verweerster ervan uitgaan dat klaagster toestemming verleende voor de video-opname.



Verweerster stelt onweersproken dat de video-opname diende ter beoordeling van haar gesprekstechnieken. Daarmee staat vast dat de videoband niet behoort tot klaagsters medisch dossier in de zin van art. 7:454 BW. Verweerster heeft klaagster bij aanvang van de opname niet het doel van de opname meegedeeld en daardoor zijn bij klaagster later misverstanden daaromtrent gerezen. Ter vermijding van dergelijke misverstanden heeft het de voorkeur om, voorafgaand aan de opname, de patiënt mee te delen wat het doel van de opname is, hoe lang de band wordt bewaard en wie daar toegang toe hebben. Dat biedt de patiënt de mogelijkheid op gerichte wijze toestemming aan de opname te verlenen of te onthouden. In casu is de privacy van klaagster voldoende beschermd, nu ter zitting is gebleken dat de videoband zich nog immer in de huisartsenpraktijk bevindt totdat deze zal worden gewist en derden daar geen toegang hebben. Uit de video-opname of de overige stukken blijkt niet dat verweerster klaagster een slechte behandeling zou hebben gegeven of grof gedrag zou hebben vertoond.


Het vorenstaande leidt tot ongegrond verklaring van de klacht.’



3. Vaststaande feiten


Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten, zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn vermeld onder 2.’2. De feiten’.



4. Procedure in hoger beroep


4.1 Als grief tegen de beslissing waarvan beroep voert klaagster in haar beroepschrift aan dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het maken van de opname alsook dat de arts geen diagnose heeft gesteld en geweigerd heeft om klaagster te verwijzen naar een specialist.


Tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het onderdeel van de klacht dat de arts klaagster een slechte behandeling zou hebben gegeven of grof gedrag zou hebben vertoond ongegrond is, heeft klaagster geen grief gericht.



4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot verwerping van het beroep.



Beoordeling van het beroep


4.3 Uit klaagsters toelichting op het beroep ter zitting van het Centraal Tuchtcollege leidt het college af dat klaagsters bezwaren tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vooral zijn gericht tegen de opname van het consult op de videoband. Klaagster vraagt zich af of die opname zonder haar toestemming wel had mogen worden gemaakt en vreest dat de opname in de toekomst voor andere doeleinden kan worden gebruikt. Zij vraagt daarom de videoband aan haar af te geven.



Afgezien van het gegeven dat een verzoek of vordering tot afgifte van een videoband niet in het kader van een tuchtprocedure kan worden gedaan, heeft de arts naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege op goede gronden bezwaar gemaakt tegen de gevraagde afgifte. De arts heeft uiteengezet dat het doel van het opnemen van het consult was om haar gesprekstechniek te evalueren. De opname gaat dan ook niet zozeer over klaagster als wel over de arts. De arts heeft ter terechtzitting toegezegd dat, zodra in de onderhavige zaak door het Centraal Tuchtcollege een beslissing is gegeven, de opname van het consult van klaagster op de videoband zal worden gewist.



4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van de klachtonderdelen waartegen het beroep zich richt, overigens niet geleid tot andere bevindingen en conclusies dan die van het Regionaal Tuchtcollege.


Het beroep zal daarom worden verworpen.



4.5 Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende. Het Centraal Tuchtcollege heeft vastgesteld dat toestemming voor de video-opname is gevraagd op een moment dat er al werd opgenomen. Juister moet worden geacht om die toestemming te vragen voordat de camera is aangezet. Dat toestemming is verkregen kan vervolgens hetzij schriftelijk worden vastgelegd, hetzij voor de lopende camera worden bevestigd.



Voorts verdient het naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, in het bijzonder uit een oogpunt van de bescherming van de privacy, aanbeveling dat de beroepsgroep regels stelt omtrent het bewaren en/of vernietigen van in het kader van opleiding of anderszins gemaakte opnamen waarbij derden in beeld althans herkenbaar zijn, waarbij het vooral zal gaan om  patiënten.



4.6 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. Het Centraal Tuchtcollege vindt aanleiding te bepalen dat deze beslissing ter publicatie zal worden aangeboden.



5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:


- verwerpt het beroep;



bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekend­gemaakt in de Nederlandse Staats-courant, en zal worden aangeboden aan Gezondheidsrecht Jurisprudentie, het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.


Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2006, door mr. H.S. Pruiksma, in tegenwoordigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.