Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 11 - Baby met cerebrale bloeding

Plaats een reactie

Al gaat de onderstaande tuchtzaak over een verpleegkundige, het had net zo goed een arts kunnen overkomen. Een arts die de telefoondienst op een dokterspost vervult bijvoorbeeld. Zou u als u de fatale afloop en de zeldzame diagnose - intracerebraal hematoom ten gevolge van vitamine-K-deficiënte stollingsstoornis - niet kende het telefoontje van de vader van een vijf maanden oude baby niet op dezelfde manier hebben afgehandeld als de verpleegkundige? Graag eerlijk wezen.



We hebben het over een matig Nederlands sprekende vader uit een asielzoekerscentrum. Hij belde net na 17.00 uur omdat zijn dochter zou overgeven, niet dronk, de ogen niet zou openen en daarbij geen koorts had maar wél huilde. Het uitgetypte verslag van het gevoerde telefoongesprek zal velen van u die met allochtone patiënten te maken hebben, bekend in de oren klinken. Maar hoe betrouwbaar is een telefonische anamnese bij slechte verstaanbaarheid en een onbekende patiënt? En hoever moet je doorvragen? Bouw je met het advies om na een paar uur terug te bellen bij ongewijzigd beeld - zoals de verpleegkundige deed - geen afdoende veiligheidsmarge in? Zowel de inspectie als het Regionaal Tucht­college oordeelden van wel. De verpleegkundige had correct gehandeld op basis van de haar verstrekte gegevens. Het hoogste tuchtcollege vond echter dat zij meer had moeten ‘peuren’ en legde haar de maatregel van waarschuwing op. Zij had een beter beeld moeten zien te krijgen van de hydratatietoestand van de baby en van het niet openen van de ogen.


Een waarschuwing voor arts en triagist om niet te snel conclusies te trekken en goed door te vragen kan - zeker bij gebrekkig Nederlands sprekende patiënten - nooit kwaad. Maar voor wie van u was, tot deze tuchtzaak, huilen in combinatie met ogen niet willen openen nou echt een majeur alarmsymptoom?



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen



Uitspraak Centraal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage d.d. 9 februari 2006



Beslissing in de zaak onder nummer 2004/237 van A en B, beiden wonende te C, appellanten, klagers in eerste aanleg, raadsvrouw mr. K.F.J. Machielsen, advocaat te Utrecht, tegen D, verpleegkundige, wonende te E, verweerster in eerste aanleg en in hoger beroep, raadsman mr. W.Th. Snoek, advocaat te Amsterdam.



1. Verloop van de procedure



A en B, hierna gezamenlijk klagers te noemen, hebben op 6 oktober 2003 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D - hierna te noemen de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 oktober 2004, onder nummer 03/187VP, heeft dat College de klacht afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 december 2005, waar zijn verschenen A (verder: klager), bijgestaan door mr. Machielsen, en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. W.D. Kootstra, advocaat te Amsterdam, kantoorgenoot van mr. Snoek.



B, verder klaagster te noemen, is niet verschenen. Beide raadslieden hebben de wederzijdse standpunten van partijen toegelicht. Mr. Machielsen heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd. Ter zitting is een bandopname van het gesprek dat de verpleegkundige deels met een medewerker van de F en deels met klager heeft gevoerd beluisterd.



Beslissing in eerste aanleg


Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.



2. De feiten


Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan: Klaagster woonde met patiënte in afwachting van de asielprocedure in het G in H. Sinds 1 januari 2000 heeft het F de taken van de medische opvang van asielzoekers overgedragen aan de I. Deze dienst valt onder toezicht van de GG&GD. De I verzorgt de verwijzing naar de reguliere zorgverlening.


Het I-beleid staat beschreven in het protocol I en in het Werkproces Inloopspreekuur. Asielzoekers hebben geen eigen huisarts. In het Werkproces is onder meer bepaald dat de praktijkverpleegkundige de asielzoeker kan verwijzen naar de huisarts. J was als verpleeg­kundige werkzaam in het G te H. Zij hield driemaal per week een inloopspreekuur, namelijk op maandag, woensdag- en vrijdagochtend van 9.30 uur tot 10.30 uur. De I is buiten deze spreekuren van 9.00 uur tot 17.00 uur te bereiken via de F receptie. Na 17.00 uur gaat volgens een landelijke regeling de achterwacht van de Meldkamer E in voor de avond -, nacht - en weekenddienst ( ANW).



Op donderdag 31 januari 2002 werd patiënte omstreeks 12.00 uur onwel. Zij begon te huilen. Ook heeft zij overgegeven. Klagers hebben zich die middag - volgens klagers omstreeks 15.00 uur - gewend tot de F-receptie van het G. De dienstdoende receptionist heeft na telefonisch overleg met de administratieve medewerkster van de I klagers geadviseerd de volgende dag terug te komen op het inloopspreekuur.


Klager heeft zich later die middag - volgens klagers omstreeks 15.45 uur - opnieuw gewend tot de F-receptie van het G met het verzoek om medische bijstand. Aan dat verzoek werd niet voldaan. Vervolgens kreeg klager van een F-medewerker van de dienst Wonen, een zekere K, een thermometer. Patiënte had geen koorts. De temperatuur bedroeg 36,5 graden. Klagers waren ongerust.



De F-receptionist heeft vervolgens gebeld met de Meldkamer ANW te E. Deze heeft gesproken met verweerster. Klager heeft vervolgens gesproken met verweerster. Dit gesprek is op de band opgenomen. Het uitgetypte verslag van dit gesprek is in de procedure ingebracht. In het verslag staat onder meer het volgende vermeld:



“Telefoniste D: ‘En wat is er aan de hand met haar?’


L: ‘Volgens hem is er vanaf vandaag niet, geen melk gedronken, en overgeeft steeds, veel overgeven.’


Telefoniste D: ‘Ja. Waarom zijn ze er dan niet naar het Medische opvang mee geweest dan?’


L: ‘Geen idee!…’


…


A: ‘Hallo?’


Telefoniste D: ‘Hallo, met D, wat is er aan de hand?’


A: ‘ziek, ja, huilen veel huilen.’


Telefoniste D: ‘ja.’


A: ‘enne… droog, niet te drinken, melk of eten… niks.’


Telefoniste D: ‘Ja, Waarom bent u niet naar de Medische opvang gegaan vandaag?’


A: ‘Euh…’


Telefoniste D: ‘Die zijn net 15 minuten dicht.’


A: ‘Ja, ik weet het maarre wat is er dan?’


Telefoniste D, ‘maar als u naar de Medische opvang was geweest hadden…’


A: ‘Ja.’


Telefoniste D: ‘Hoeveel?’


A: ‘euh… 5 maandag.’


Telefoniste D: ‘Nee, koorts, the high temperature, how high?’


A: ‘36 en half.’


Telefoniste D: ‘Nou, dat is geen koorts.’


Telefoniste D: ‘en plast, en plast, en plast ze nog? Nog?’


A: ‘Euh… nee.’


Telefoniste A: ‘plast niet?’


A: ‘Nee.’


Telefoniste D: ‘Sinds wanneer niet?’


A: ‘Euh.. weet ik niet… even wachten.. Irakees … gepraat… euh, 4 uren is plas komt.’


Telefoniste D: ‘Oh, dat is pas geleden nog?’


A: ‘Ja.’


Telefoniste D: ‘ja … euh, nou ik zou gewoon even aankijken… kijken.’


…


A: ‘Maar die ogen, niet open ja, nou misschien 8 of 9 uur ogen niet open.’


Telefoniste D.: ‘ogen niet open.’


A.: ‘ja, duizelig, huilen.’


…


Telefoniste D: ‘dus laten we even afwachten hoe het vanavond gaat. Dus gewoon even rustig aan proberen wat water te geven, beetje water.’


Telefoniste D: ‘pas vanavond om 20.00 uur 21:00 uur, als het is niet beter, dan bel je mij terug.’”



Klagers hebben zich vervolgens omstreeks 19.30 uur-20.00 uur gewend tot de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van het M, locatie N, verder te noemen: M. Op deze locatie is geen SEH-­afdeling voor kinderen. Deze opvang is wel beschikbaar op de locatie O van M. P, SEH-verpleegkundige en verweerster in zaak 03/189VP, hierna te noemen P, heeft klagers met patiënte gezien. P heeft telefonisch overleg gevoerd met Q, dienstdoend kinderarts op de locatie O, verweerster in zaak 03/188. P heeft klagers verwezen naar R, dienstdoend huisarts in H. Kort daarop heeft R patiënte onderzocht. Deze heeft klagers verwezen naar de SEH van M, locatie O.


Klagers hebben zich vervolgens tot de SEH-afdeling locatie O gewend, waar na onderzoek een intracerebraal haematoom ter plaatse van de rechterhemisfeer werd geconstateerd.


Patiënte werd diezelfde avond - blijkens de status rond 23.30 uur- met een ambulance overgebracht naar de afdeling Intensive Care van het S-ziekenhuis te T. De neurochirurg van het S heeft twee boorgaten rechts gemaakt om het haematoom te ontlasten. In de brief van 10 november 2003 van de afdeling Intensive Care van het S staat als conclusie het volgende vermeld:


“5 maanden oude zuigeling, opgenomen in verband met een grote intra cerebrale bloeding rechts op basis van vitamine-K-deficiënte stollingstoornis. Op basis van de grote bloeding massaal hersenoedeem met inklemming en klinisch hersendood. Staken van de behandeling na overleg met alle betrokkenen en de ouders, om 22.05 uur overleden. Nadere diagnostiek naar de vitamine-K-deficiëntie staat in. De ouders zullen over een 6 tot 8 weken worden opgeroepen voor een gesprek.”



Patiënte is op 1 februari 2002 om 22.05 uur overleden. Er is geen obductie verricht. Een verklaring van natuurlijke dood is afgegeven.


Ook na aanvullende onderzoeken is geen duidelijke oorzaak gevonden voor de vitamine-K-deficiënte stollingsstoornis bij patiënte. Dit is met klagers besproken.


De Inspecteur voor de Gezondheidszorg U heeft bij brief van 2 april 2002 gesteld dat hij op grond van verkregen informatie tot de conclusie is gekomen dat de medewerkers van de meldkamer van de CPA hun rol in deze casus op een correcte wijze en volgens protocol hebben uitgevoerd. Door het stellen van de juiste vragen is op grond van de informatie die de vader telefonisch verstrekte een correcte inschatting gemaakt van de gezondheidstoestand van het kind en het advies om de situatie nog even aan te zien en zonodig opnieuw te bellen, was gegeven de verstrekte informatie correct.



3. Het standpunt van klagers en de klacht


De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster niet de juiste vragen heeft gesteld over de medische situatie van patiënte; dat verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat klager zeer gebrekkig Nederlands spreekt.


Klagers hebben gesteld dat vaststaat dat op 31 januari 2002 op of vlak na 17.00 uur is gebeld door de F-receptionist van het G met verweerster. Dit gesprek is later overgenomen door klager. Klagers hebben in de procedure overgelegd de Uitvraagmethodiek Meldkamer ANW, zoals deze volgens de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA) wordt gehanteerd door de verpleegkundigen van de CPA. Verweerster heeft noch de korte uitvraaglijn, noch de lange uitvraaglijn, zoals aangegeven in de Uitvraag­methodiek, gevolgd. Verweerster heeft niet de vragenlijst afgewerkt. Zij heeft niet alle vragen conform het protocol gesteld. Verweerster heeft aldus in strijd met voornoemd protocol gehandeld. Gegeven de informatie van klager en het protocol dat voorschrijft dat juist bij baby’s extra oplettendheid moet worden betracht, had verweerster klager moeten verwijzen naar een huisarts, althans verweerster had actie moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat patiënte zo snel mogelijk werd gezien door een huisarts. Verweerster had moeten doorvragen om de ernst van de situatie te kunnen onderkennen.



Ook heeft verweerster ten onrechte niet de vragen over de neurologische uitval gesteld. Dit, terwijl klager heeft gemeld dat patiënte de hele dag niet wilde eten, continu huilde, veel braakte en al acht of negen uur de ogen niet had geopend. Klager heeft aan het einde van het gesprek - spontaan - gemeld dat patiënte al acht of negen uur haar ogen niet had geopend. Dat had verweerster moeten alarmeren. Verweerster had hierover vragen moeten stellen. Ten aanzien van het plassen lijkt sprake te zijn van een communicatiestoornis. Klager heeft verteld dat patiënte vier uur geleden voor het laatst had geplast, terwijl verweerster begreep dat patiënte om 16.00 uur nog had geplast. Deze communicatiestoornis is aan verweerster toe te rekenen. Verweerster had er rekening mee moeten houden dat de taalbeheersing van de Nederlandse taal gebrekkig was. In dat geval had zij een tolk moeten regelen of in elk geval maatregelen moeten treffen om de communicatie te verbeteren. Het verslag van het telefoongesprek weerspiegelt een bepaalde vooringenomenheid dan wel ongeïnteresseerdheid van verweerster.



Klagers hebben geconcludeerd dat het de taak was van verweerster om te zorgen voor adequate hulpverlening waaronder moet worden begrepen het zorgen voor een goede analyse van de problematiek waarvoor klager hulp inriep. Verweerster is hiermee in gebreke gebleven, hetgeen (mede) het gevolg is van haar eigen optreden en nalaten. Ook heeft verweerster op verscheidene onderdelen het protocol geschonden.


Verweerster heeft niet gewerkt conform de professionele standaard.



4. Het standpunt van verweerster


Klagers hebben verweerster ten onrechte aangeduid als verpleegkundige CPA. Verweerster is evenwel werkzaam als verpleegkundige voor de ANW, de avond-, nacht- en weekenddienst voor de I. Dit betekent dat wanneer de I-posten in de asielzoekerscentra om 17.00 uur sluiten, de ANW deze werkzaam­heden voor wat betreft de verwijzing naar huisartsen overneemt. Deze dienst valt onder de GG&GD E. De ANW is duidelijk geen meldpunt voor spoedgevallen, zoals de CPA dat wel is.



De uitvraagmethodiek heeft geenszins de status van een protocol, zoals klagers hebben gesteld. Het door klagers overgelegde stuk was slechts een discussiestuk. Verweerster heeft nimmer van haar werkgever een instructie ontvangen om volgens deze methode vragen te stellen. De uitvraagmethodiek beoogt niet meer dan een hulpmiddel te zijn. Overigens heeft verweerster gesteld dat zij alle relevante vragen uit de uitvraagmethodiek heeft gesteld. De vragen over neurologische uitval hebben duidelijk betrekking op oudere patiënten. Nadat duidelijk was dat sprake was van ademhaling, bewustzijn en circulatie (patiënte huilde immers), heeft verweerster die vragen gesteld die voor de beslissing of patiënte door een arts gezien moet worden, relevant zijn: of het koorts had, voeding tot zich nam en plaste, en hoe lang de klachten al bestonden. Verweerster heeft geconcludeerd dat zij naar beste vermogen heeft getracht informatie te verkrijgen over de toestand van patiënte, en dat zij op basis van de haar verstrekte gegevens de - toen - juiste conclusie heeft getrokken, dat er op dat moment geen aanleiding bestond patiënte te verwijzen naar een huisarts. De Inspecteur voor de Gezondheidszorg heeft dat ook vastgesteld. Daarbij komt nog dat verweerster niet wist of kon weten dat klagers reeds hadden getracht toegang te krijgen tot de I-balie. Verweerster heeft blijkens het verslag van het telefoongesprek immers geen antwoord van klager gekregen waarom klagers niet bij de I waren geweest. Verweerster kon derhalve niet anders dan aannemen dat de situatie van patiënte en de ongerustheid van klagers nog niet lang bestond.



Met betrekking tot de communicatiestoornis - met name toegespitst op de vraag rondom het plassen van patiënte - heeft verweerster opgemerkt dat dit haar niet kan worden aangerekend. Verweerster heeft na het antwoord van klager ‘vier uur is plas komt’ nog doorgevraagd ‘dus pas geleden nog?’. Klager heeft dat bevestigd. Overigens heeft dit zogenoemde misverstand geen gevolgen gehad voor de beslissing van verweerster het nog even aan te zien. Verweerster is van communicatieproblemen niets gebleken. Klager kon zich goed verstaanbaar maken. Hij gaf rustig in goed verstaanbaar Nederlands antwoord op alle vragen. En waar het niet lukte ten aanzien van de vraag naar de temperatuur, heeft verweerster de vraag in het Engels herhaald.



Verweerster is overigens van mening dat het in het algemeen niet primair haar verantwoordelijkheid is de communicatie goed te laten verlopen, dan nog kan zij deze verantwoordelijkheid pas nemen als haar ook duidelijk is dat er een communicatieprobleem bestond. Verweerster is gekwetst door de stelling van klagers dat verweerster vooringenomen was en blijk heeft gegeven van ongeïnteresseerdheid. Verweerster is gewend moeizame gesprekken te voeren. Zij heeft bewust de keuze gemaakt als verpleegkundige werkzaam te zijn in de medische hulpverlening aan asielzoekers. Zij voelt zich juist betrokken bij deze groep. Ook is niet aangeduid of zij vooringenomen zou zijn tegenover klagers in het bijzonder of tegen alle asielzoekers. Verweerster kan zich tegen deze beschuldigingen niet verweren.



5. De overwegingen van het college


Het college stelt voorop dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld in welk kader en volgens welke procedures verweerster werd geacht te werken. Daarbij heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt, dat zij voor deze functie geen instructies van haar werkgever heeft gekregen. Ook had zij geen specifieke opleiding hiervoor gevolgd. Dat was ook geen vereiste.


Het college stelt vast dat verweerster zich voor een welhaast onmogelijke opdracht geplaatst zag om zonder protocollaire ondersteuning en zonder supervisie op grond van een anamnese tot een risicoprofiel te komen. Het college houdt daarmee rekening bij de beoordeling van deze klacht.



De stelling van klagers dat verweerster in strijd met het protocol ANW heeft gehandeld, kan niet worden gevolgd. Er was immers geen protocol van kracht.


Verweerster heeft in de gegeven omstandigheden - namelijk zonder protocollaire ondersteuning en zonder supervisie - gehandeld zoals van haar kan worden verwacht. Daarbij is zij er ongelukkigerwijs ook van uitgegaan dat de klachten pas sinds kort bestonden, omdat noch de F-receptionist noch klager haar had aangegeven, dat klagers zich eerder die middag reeds tot de F-receptie hadden gemeld en toegang hadden proberen te krijgen tot de I. Dat is verweerster niet aan te rekenen. Zij ontving dit telefoontje immers kort na 17.00 uur. Dat verweerster ook niet heeft gedacht aan een neurologische oorzaak, valt haar niet aan te rekenen. Op basis van de mededeling van klager dat patiënte huilde mocht zij ervan uitgaan dat patiënte bij bewustzijn was.



Dat verweerster bij de mededeling van klager dat patiënte de ogen reeds acht of negen uren dicht had, mogelijk iets heeft laten liggen, kan ook haar door de afwezigheid van enige structuur met betrekking tot het stellen van (vervolg)vragen niet worden tegengeworpen. Ook de communicatiestoornis over het plassen had geen invloed op haar beslissing om de zaak nog even aan te kijken. Zij ging er immers vanuit dat de klachten nog maar zeer kort bestonden. Het college heeft wel enige kritiek op haar handelwijze.


Verweerster heeft zich wellicht wat te terughoudend opgesteld, en zij ging te veel alleen op haar gevoel af, maar dat betekent nog niet dat zij daarmee ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.”



3. Vaststaande feiten en omstandigheden


Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden, zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tucht­-college.



4. Procedure in beroep


4.1. Klagers zijn aan de hand van vier grieven van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam in beroep gekomen.


Met deze grieven leggen klagers de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor. Wat ter onderbouwing van het beroep naar voren is gebracht komt neer op een herhaling van de door klagers al in eerste aanleg geuite stellingen.



4.2. De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.


Beoordeling van het beroep


Kern van de klacht ook in beroep is dat de verpleegkundige, gegeven de specifieke omstandigheden van het geval, onvoldoende heeft gedaan om de hulpvraag van klagers met betrekking tot hun vijf maanden oude baby V te onderzoeken en correct te beoordelen en af te wikkelen. Het Centraal Tuchtcollege acht die klacht gegrond en overweegt daartoe als volgt.



4.3. Op donderdag 31 januari 2002 heeft de F-receptionist, kort nadat de I was gesloten, telefonisch contact gezocht met de Meldkamer ANW te E en heeft toen gesproken met de verpleegkundige. Klager heeft vervolgens het gesprek voortgezet.



4.4. Uit een oogpunt van professioneel handelen mag van een hulpverlener worden verlangd dat hij/zij bij een melding adequaat en consequent doorvraagt om zo een goed beeld te krijgen van de situa­tie waarvoor de hulp wordt ingeroepen. Dit geldt te meer bij een telefonische melding als de onderhavige, waar­-bij degene wiens hulp werd ingeroepen de hulp­vrager niet kon zien, degene die hulp vroeg slecht Nederlands sprak en, naar dan mag worden aangenomen, ook verstond en begreep, en het bovendien een baby van een paar maanden betrof.



4.6. De verpleegkundige heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege tijdens het telefoongesprek ten minste op twee momenten nagelaten adequaat en consequent door te vragen, namelijk toen de F-medewerker meldde dat V niet dronk en veel had overgegeven en toen klager, op het moment dat de verpleegkundige aangaf dat hij het gewoon nog even moest aankijken, het gesprek kennelijk niet wilde afsluiten en nog meedeelde dat V de ogen misschien wel acht of negen uren niet open had.


Het Centraal Tuchtcollege verwijt de verpleegkundige dat zij deze twee momenten heeft laten passeren. Adequaat en consequent doorvragen had de mogelijk door het tijdstip van de hulpvraag (vlak na het sluiten van de I) ten onrechte bij de verpleegkundige gerezen indruk dat de klachten waarvoor hulp werd ingeroepen van recente aard waren, kunnen en moeten wegnemen en had haar er toe moeten brengen voor V een arts in te schakelen.



4.7. Door te handelen als zij heeft gedaan heeft de verpleegkundige klagers en V niet die zorg geboden die van haar mocht worden verwacht en dit moet haar tuchtrechtelijk worden aangerekend. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en toereikend. Een waarschuwing is een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop de stempel van laakbaarheid te drukken (MvT, TK 19522, nr. 3 p. 76).



4.8. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal als volgt beslissen.

4.9. Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.



5. Beslissing


Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:



- vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;



en, opnieuw rechtdoende,



- verklaart de oorspronkelijke klacht gegrond;


- legt de verpleegkundige de maatregel van waarschuwing op;



bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekend­gemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, Tijdschrift voor Verpleegkundigen en Nursing en Bijzijn met het verzoek tot plaatsing.


Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. H.S. Pruiksma, voor­zitter, mr. J.K.M. Gevers en mr. E.J. van Sandick, leden-juristen en S.C. Gosker en S.R. Doop, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2006, door mr. H.S. Pruiksma, in tegenwoordigheid van de secretaris.

ouderen koorts anamnese
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.