Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 35 - Erin geluisd

Plaats een reactie

We doen het tóch nog maar een keer. We publiceren de zoveelste tuchtrechtelijke uitspraak over een arts die te ver gaat door zich met het afgeven van een verklaring in een echtscheidingsprocedure te mengen. Bij beslissingen over omgangsregelingen worden over de hoofden van het nageslacht regelmatig de afgrijselijkste echtelijke ruzies in alle hevigheid voortgezet. De gewezen echtlieden schromen daarbij niet om alles uit de kast te halen. Leugens om vermeende bestwil zijn daarbij snel gemaakt. Een meevoelende en soms wat naïeve (huis)arts is dan op het eerste gezicht een gewillig hulpmiddel.



Als arts bent u gewend dat patiënten u de waarheid zeggen, anders had u misschien wel een ander vak gekozen. Bij echtscheidingszaken - getuige ook onderstaande casus - moet u per definitie van het tegenovergestelde uitgaan. Eén partij - de moeder - luisde de arts er gewoon in door aan hem om een belastende verklaring tegen haar ex te vragen. Alsof hij nog nooit had gehoord dat je als behandelend arts geen geneeskundige verklaring over je patiënt moet afgeven en dat op dit punt  in de loop van de tijd toch duidelijke criteria zijn vastgelegd, pakte de arts in onderstaande zaak wél pen en papier. Uiteindelijk kreeg de door de vader aangeklaagde huisarts als beloning een tuchtrechtelijke waarschuwing. Achteraf had de gestrafte huisarts enorme spijt van zijn interventie.



Ter lering voor u allen schrijft het tuchtcollege dat u als arts ervoor moet waken om lichtzinnig uitspraken te doen. U heeft als arts geen rol in de juridische moddergooierij bij echtscheidingen van uw patiënten. En helemaal niet door als niet-onafhankelijke arts een geneeskundige verklaring af te geven. Als de omstandigheden van de patiënt uw handelen toch op enigerlei wijze noodzakelijk maken, doe het dan wel volgens de regels der kunst. Maar voor het als behandelend arts afgeven van een geneeskundige verklaring ten behoeve van een eigen patiënt, moeten die omstandigheden wel exceptioneel zijn.



B.V.M. Crul, arts


mr. W.P. Rijksen




Het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 september 2003 binnengekomen klacht van: A, wonende te B, klager, tegen: C, huisarts, werkzaam te D, verweerder.



1. Verloop van de procedure


Het college heeft kennisgenomen van: het klaagschrift met bijlagen, het verweerschrift, de repliek, en de dupliek.


Partijen hebben geen gebruik ge--maakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.


De klacht is ter openbare zitting van 16 februari 2005 behandeld. Verweerder was aanwezig; klager was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.



2. Feiten


Het gaat in deze zaak om het volgende:


Op 7 maart 2003 heeft verweerder de navolgende geneeskundige verklaring geschreven:


‘Betreft omgangsregeling E, geboren augustus 2000 te D



Geachte hr/mw,


Mijn patiënt E is elke keer, zeker als hij wat langer bij zijn vader is geweest, erg van slag. E is dan erg onrustig, angstig, en vertoont soms opvallend sexueel getint gedrag, wat niet bij zijn leeftijd past.


Op 14-10-2002 is E door mijn collega gezien in verband met koorts ten gevolge van een virale infectie. Bij het onderzoek reageerde E opvallend schrikkerig en angstig, zodat onderzoek nauwelijks mogelijk was.


Ik heb sterk de indruk dat de contacten met zijn vader zeer negatief op E inwerken.


Het is in het belang van E dat er voorlopig geen omgangsregeling met zijn vader is.



Hopend u zo voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik,


hoogachtend,


C, huisarts’



Verweerder heeft deze brief geschreven en aan de moeder van E afgegeven toen hij van haar begin maart 2003 vernam dat enkele weken daarna een rechtzitting zou zijn betreffende de omgangsregeling tussen E en zijn vader. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2003. Kort voor de zitting heeft de vader van E (klager) deze brief onder ogen gekregen. Bij brief van 1 juli 2003 heeft klager verweerder naar aanleiding van deze verklaring om een reactie verzocht, welk verzoek is herhaald bij brief van 18 september 2003. Verweerder heeft op deze brieven niet gereageerd.



3. Standpunt van klager en de klacht


Klager is van mening dat verweerder nooit op grond van de beperkte en eenzijdige informatie die tot zijn beschikking stond, een dergelijke conclusie, als vervat in de verklaring, had mogen trekken en ten tweede meent hij dat hij als vader van E op zijn minst antwoord had kunnen krijgen op zijn brieven aan verweerder.



4. Standpunt van verweerder


Verweerder stelt dat hij op grond van zeer verontrustende signalen, de verklaring heeft geschreven in het belang van het kind. Verder had hij de moeder van E dringend verzocht contact op te nemen met de vertrouwensarts. Zou hij begin maart 2003 hebben geweten dat de rechtszitting pas eind juni 2003 ging plaatsvinden, dan zou hij niet zelf een brief hebben geschreven. Bij dupliek heeft verweerder nog gesteld dat hem is gebleken dat de moeder geen melding heeft gedaan en ook niet wil doen en dat hij, gelet daarop, is gaan twijfelen of de informatie die hij van de moeder van E heeft gehad en waarover hij in zijn verklaring heeft geschreven, wel helemaal juist is. Dat zou dan betekenen, aldus verweerder, dat hij klager ten onrechte heeft verdacht van onzorgvuldig gedrag met zijn zoon, waarvan hij vreselijk spijt heeft en hij excuses daarvoor aanbiedt. Achteraf is verweerder het met klager eens dat de verklaring niet had moeten worden geschreven.



5. Overwegingen van het college


De in de tuchtrechtspraak ontwikkelde normen ten aanzien van het verstrekken van geneeskundige verklaringen kunnen als volgt worden samengevat. Als de arts een verklaring afgeeft, dient hij zorgvuldig te werk te gaan. Dit betekent dat hij nooit voetstoots een verklaring mag afgeven, maar eerst voldoende onderzoek moet verrichten. De medische verklaring dient voorts te voldoen aan hoge eisen van objectiviteit, dient behoorlijk gemotiveerd te zijn en de arts moet zich onthouden van uitspraken die niet op het terrein van zijn specifieke deskundigheid liggen. Een behandelend arts dient in beginsel geen geneeskundige verklaring af te geven. Eens te meer dient de behandelend arts zich van het geven van een geneeskundige verklaring te onthouden als het gaat om een echtscheiding. Alleen als de omstandigheden waarin de patiënt verkeert dat dringend noodzakelijk maken, mag ook de behandelend arts ten behoeve van de patiënt een verklaring afgeven.



In dit geval beantwoordt de door verweerder afgegeven verklaring in geen enkel opzicht aan de in de rechtspraak ontwikkelde criteria. Dat betreft zowel de inhoud van de verklaring als de reden waarom zij is afgegeven. Het college merkt in dit verband nog op dat van een dringende noodzaak tot het afgeven van een verklaring geen sprake was; niet alleen zou het nog geruime tijd duren voordat de zitting plaatsvond (navraag naar de zittingsdatum heeft verweerder, zoals hij ter zitting van het college heeft erkend, niet gedaan), maar verweerder had, gelet op zijn zorgen voor het welzijn van het kind, de mogelijkheid gehad om in plaats van een verklaring af te geven een melding te doen bij het (toenmalige) Bureau Vertrouwensarts.



Het voorgaande brengt mee dat de klacht tegen verweerder (die overigens de klacht heeft erkend) gegrond moet worden geoordeeld met oplegging van de hierna te vermelden maatregel.



Om redenen aan het algemeen belang ontleend (het komt nog te vaak voor dat het college met klachten van deze aard wordt geconfronteerd), zal het college bepalen dat deze beslissing in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden, een en ander met weglating van de namen, voornamen en woonplaatsen van de in de beslissing genoemde personen en alsmede van de daarin voorkomende andere gegevens die omtrent deze personen een aanwijzing bevatten.



6. Beslissing


Het regionaal tuchtcollege



legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing,



met bepaling dat deze beslissing, zodra zij in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.


Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, voorzitter, mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als lid-jurist, G.B.W.M. Wensing, lid-geneeskundige, N.Ph. Zonneveld, E.W.A.M. Weijnen, plv. leden-geneeskundigen, in aanwezig-heid van de secretaris, mr. M.C.J. Houben, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2005 in aanwezigheid van de secretaris.



Klik hier voor het PDF-bestand van dit artikel

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.