Laatste nieuws
opleiding

Beter zicht op opleidingskosten

Plaats een reactie

Uniforme vergoeding moet plaatsmaken voor drie tarieven

Nieuw onderzoek maakt duidelijk dat de vergoeding voor specialistenopleidingen ongeveer gelijk is aan de gemiddelde kosten. Het verschil tussen snijdende, ondersteunende en beschouwende vakken is echter groot. De one size fits all-vergoeding voldoet daarom niet.

Nu de kosten van de gezondheidszorg onder de loep liggen, is ook de medische vervolgopleiding onderwerp van discussie. Om die discussie goed te kunnen voeren, is inzicht in de kosten en de opbrengsten van de specialistenopleidingen essentieel. De vereniging Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ) initieerde daarom in 2009 een eerste analyse van deze kosten en opbrengsten (MC 8/2011: 450). In vier ziekenhuizen namen de onder-zoekers steeds twee specialismen onder de loep. In totaal werden vier specialismen bestudeerd (heelkunde, gynaecologie, interne geneeskunde en neurologie), elk in twee ziekenhuizen.

Uit het onderzoek bleek dat het opleiden van snijdende specialisten veel duurder is dan het opleiden van beschouwende specialisten, vooral als gevolg van het beslag op kostbare voorzieningen zoals de operatiekamer. Het onderzoek gaf ook vier opgaven voor vervolgstudie. Ten eerste bestond er bij twee van de vier onderzochte opleidingen – neurologie en heelkunde – een zeer grote spreiding in uitkomsten. Ten tweede rees het vermoeden dat ondersteunende specialismen met specifieke voorzieningen, zoals radiologie, een andere kostprijs hebben dan de vier onderzochte specialismen. Ook was er nog geen duidelijkheid over de invloed van de vertraging op de ok die ontstaat doordat aiossen meer tijd nodig hebben voor verrichtingen. En ten slotte moest de invloed van de groepsgrootte en de verhouding tussen het aantal aiossen en aniossen nader worden onderzocht.

Kostprijsberekening
De STZ besloot in de loop van 2011 tot enerzijds een verbreding en anderzijds een verdieping van het onderzoek. De verbreding bestond eruit dat een extra heelkunde- en neurologieopleiding werden toegevoegd. Ook werden twee opleidingen radiologie als ondersteunend specialisme in het onderzoek betrokken. Aan het verbredingsonderzoek hebben drie nieuwe ziekenhuizen deelgenomen.

De eerder gevolgde aanpak is wederom gebruikt: door middel van intensieve interviewrondes met opleiders en aiossen is een inventarisatie gemaakt van alle opleidingsactiviteiten van de aiossen en medisch specialisten. Van deze activiteiten is bepaald of zij kosten dan wel opbrengsten genereren die niet gegenereerd zouden worden als er geen opleiding zou zijn. Voor de berekening van de kostprijs is hetzelfde model gebruikt als in de eerste studie.

De verdieping betrof nader onderzoek naar de vertraging op de ok en polikliniek en de effecten van groepsgrootte en de verhouding aiossen-aniossen. Hiervoor zijn ruwe data uit de ok-systemen van vijf ziekenhuizen bij elkaar gevoegd en geanalyseerd. In totaal betrof dit een zeer grote steekproef van ruim 30.000 uur ok en ruim 30.000 operaties. Deze analyse gaf inzicht in het gemiddelde aantal uren ok per aios en de gemiddelde vertragingstijd op de ok. Deze gemiddelden zijn gebruikt bij het berekenen van de nieuwe gemiddelde kost-prijzen voor de opleidingen chirurgie en gynaecologie.

Aanzienlijk lager
De kostprijzen van de vijf specialistische opleidingen en de opbouw daarvan staan in tabel 1. Tabel 2 laat zien hoe de kosten en opbrengsten eruitzien per opleidingscategorie. Bij alle specialismen is gerekend met een gelijk bedrag (het gemiddelde) voor vaste kosten. Hierin zijn de gemiddelde kosten voor overhead, algemene kapitaallasten en kosten voor bijvoorbeeld het leerhuis meegenomen. De variabele kosten zijn het hoogst bij die specialismen die veel gebruikmaken van kapitaalintensieve ruimtes of met activiteiten waarbij het aantal vertragingsuren hoog is. De variabele opbrengsten worden vooral bepaald door de mate waarin aiossen worden ingezet voor zaalwerk of diensten – activiteiten die door een anios zouden worden uitgevoerd als er geen opleiding zou zijn.

De gemiddelde kostprijs voor de snijdende specialismen blijkt aanzienlijk lager te liggen dan in het eerdere onderzoek werd gemeten: 172.400 versus circa 266.000 euro. De spreiding binnen de snijdende vakken is, door correctie van de kostprijzen op basis van het verdiepingsonderzoek, aanzienlijk afgenomen. Het aantal door de opleiders ingeschatte ok-uren uit de eerste studie lag veel hoger dan het gemeten aantal ok-uren in de vervolgstudie. Voor een aantal ziekenhuizen gold dit ook voor de ok-vertraging.

De gemiddelde kostprijs voor de beschouwende specialismen is nauwelijks gewijzigd. Het ondersteunende specialisme radiologie bleek, zoals verwacht, een aparte categorie met een kostprijs die tussen die van snijdende en beschouwende vakken in ligt.

De gemiddelde kostprijs van de onderzochte opleidingen blijkt dicht in de buurt te komen van de vergoeding die door het Opleidingsfonds ter beschikking wordt gesteld. Die vergoeding varieert momenteel van 123.700 euro per fte per jaar voor umc’s tot 163.900 euro per fte per jaar voor kleine opleidingsziekenhuizen.

Anioskosten uitsparen
Bij de analyse van de groepsgrootte en de verhouding aiossen/aniossen blijkt dat vooral de kosten voor het niet patiëntgebonden cursorisch onderwijs, de indirect patiënt-gebonden activiteiten en de overige activiteiten worden beïnvloed door de groepsgrootte. Als er meer aiossen zijn, is het saldo van de kosten minus opbrengsten minder negatief, soms zelfs positief.

Hoge kosten ontstaan daar waar een grote groep medisch specialisten een relatief kleine groep aiossen meermalen per week begeleidt. In dit onderzoek was dit bijvoorbeeld het geval bij een opleiding gynaecologie en verloskunde. Daarbij zijn gemiddeld zes tot zeven medisch specialisten en zeven van de elf arts-assistenten aanwezig bij het ‘dinsdagmiddagonderwijs’, dat iedere week plaatsvindt gedurende twee uur. Zonder opleiding zou deze activiteit niet plaatsvinden en daarmee komen de kosten geheel voor rekening van de opleiding.

Er zijn hoge variabele opbrengsten in een situatie waarbij er relatief weinig aniossen zijn, en aiossen meer dan gemiddeld worden ingezet voor zaalwerk en diensten. Op die manier worden anioskosten uitgespaard. In dit onderzoek was dit het geval bij de onderzochte opleidingen interne geneeskunde.

Onderscheid maken
Het doen van kosten- en opbrengstenonderzoek binnen opleidingen is lastig, omdat de dataregistratie beperkt is. Daarom waren onze onderzoeken pragmatisch van opzet en is slechts een deel van de opgegeven data geverifieerd. Dit neemt niet weg dat de twee opvolgende onderzoeken betrouwbare informatie hebben opgeleverd over de kosten en opbrengsten van opleiden. Informatie die naar onze mening zou moeten worden gebruikt om beleidskeuzes te maken, zowel op ziekenhuisniveau als landelijk niveau.

Belangrijk is dat de gemiddelde kostprijs in dit onderzoek een fractie lager ligt dan de door het Opleidingsfonds gehanteerde vergoedingsbedragen voor niet-academische opleidingsziekenhuizen. In deze tijden van schaarste zou de impuls nu kunnen zijn om de vergoeding te verlagen. Dat is echter te eenvoudig gedacht. De uniforme tarifering – one size fits all – doet namelijk geen recht aan de werkelijkheid. Wij pleiten voor het maken van onderscheid tussen snijdende, beschouwende en ondersteunende vakken.

Het verlagen van het gemiddelde vergoedingsbedrag stuit bovendien op historische bezwaren. Het opleidingsfonds is per 1 januari 2007 gevuld met gelden die onttrokken zijn aan het budget van de opleidingsziekenhuizen. Hieruit volgt dat, indien besloten wordt tot verlaging van de vergoedingen, het teveel dat destijds aan de ziekenhuizen is onttrokken, weer zou moeten worden teruggegeven.

Ouderejaars
Dit onderzoek levert wel een nuttige aanzet voor de aanpassing van de prospectief uit te keren bedragen. Ook biedt de studie aanknopingspunten voor het inschatten van de financiële gevolgen van veranderingen in de opleidingseisen. Dat is belangrijk in een veld dat volop in beweging is. Bovendien kunnen de gegevens van belang zijn om te bepalen hoe de opleidingskosten kunnen worden verlaagd, indien hier behoefte aan is.

De studie verschaft nog geen inzicht in de verschillen tussen kosten en opbrengsten van oudere- en jongerejaarsaiossen. Vervolgonderzoek hiernaar kan relevant zijn, omdat de ouderejaars in meerderheid werkzaam zijn in de umc’s.


Bart Berden,
bestuurder St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg, hoogleraar organisatieontwikkeling in het ziekenhuis, CBMO,
Universiteit van Tilburg

Norbert Groenewegen,
directeur vereniging Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen

Marrit van Baalen,
managing consultant Zorg & Welzijn, Berenschot

Peter Bosman,
arts, consultant, associé van Berenschot

 

Correspondentieadres: b.berden@elisabeth.nl; c.c.: redactie@medischcontact.nl

Geen belangenverstrengeling gemeld.



Lees ook:

<b>Download dit artikel (PDF)</b>
opleiding aios anios
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.