Laatste nieuws
9 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 35 - Oncollegiaal handelen

Plaats een reactie

Uitspraak raad voor de tuchtrechtspraak KNMG



Een huisarts die over het handelen van een andere huisarts een melding bij de inspectie doet: over een zaak op dat gebied is in deze rubriek al enkele malen bericht (MC 16/2002: 638 en MC 26-27/2003: 1084). De onderstaande uitspraak van de Raad voor de Tuchtrechtspraak van de KNMG betreft ook zo’n situatie. De meldende huisarts wordt oncollegiaal gedrag verweten.


In het kader van de waarneming bezoekt de huisarts op wie de latere melding betrekking heeft, enige malen een patiënte. Enkele dagen later laat de eigenlijke huisarts (de latere melder) aan de waarnemer weten dat diens handelen niet correct is geweest. De waarnemer neemt naar aanleiding daarvan opnieuw contact op met de patiënte en geeft uitleg. Weer enige tijd later verneemt de waarnemer per brief dat de situatie door de huisarts bij de inspectie is gemeld.


De Raad voor de Tuchtrechtspraak oordeelt dat de meldende huisarts onzorgvuldig is geweest door de situatie bij de inspectie te melden zonder de kritiek eerst te bespreken met de waarnemer. Ook meent de Raad dat de meldende huisarts zich op eenzijdige informatie heeft gebaseerd en dat overall gezien voor de melding geen gronden waren. Voorts had de meldende huisarts haar bijdrage aan een perspublicatie behoren te rectificeren.


Pikant detail is dat de meldende huisarts belang had bij de (onjuistheden bevattende) publicatie, nu deze voor patiënten mogelijk aanleiding was om te verhuizen van de praktijk van de waarnemer naar de hare. De Raad geeft de meldende huisarts een berisping.



Artsen hebben soms moeite met gedrag en houding van een klagende patiënt, maar deze casus laat wederom zien dat onder collega’s ook niet altijd gepast wordt gehandeld. In het verlengde van de suggesties die wij onlangs deden over hoe om te gaan met (vermeend) disfunctioneren (MC 26-27/2003: 1084), wordt het kennelijk tijd voor en modelregeling of richtlijn. Tenzij het ‘Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een collega niet’ in praktijk gebracht wordt. Stilzwijgen van disfunctioneren (conspiracy of silence) geeft geen pas, maar een collega onterecht beschuldigen evenmin. Poets het eigen ego of de eigen praktijkomvang niet op over de rug van patiënten of over die van uw collega. Anders dekt het woord ‘collega’ de lading niet meer.

B.V.M. Crul, huisarts
mr. dr. J. Legemaate


Uitspraak 18 juni 2003 in de zaak van A, huisarts, wonende te X, klager, gemachtigde: B, advocaat te Y, tegen C, huisarts, wonende te X, verweerder, vertegenwoordiger: D, wonende te X.

1.Verloop van de procedure


1.1. Bij brief van 28 november 2002 heeft klager een klaagschrift, voorzien van zes bijlagen, ingediend bij de secretaris van de Raad. Het klaagschrift werd op 29 november 2002 door hem ontvangen.


1.2. Partijen zijn op 30 januari 2003 verschenen bij het vooronderzoek dat in het gebouw van de KNMG aan de Lomanlaan 103 te Utrecht werd gehouden. Het vooronderzoek, ingesteld door het lid van de Raad, W.L. Bogtstra, heeft niet geleid tot een minnelijke oplossing. Een verslag van het vooronderzoek is aan partijen gezonden.


1.3. Verweerder is bij brief van 7 februari 2003 verzocht binnen een maand na dagtekening van de brief een gemotiveerd verweerschrift in te dienen op de klacht. Verweerder heeft bij schriftuur van 27 februari 2003, door de Raad per fax ontvangen op 27 februari 2003 en per post op 3 maart 2003, uitstel voor het indienen van het verweerschrift verzocht. Dit verzoek is door de Raad gehonoreerd. Het verweerschrift, gedateerd 5 april 2003, is op 7 april 2003 door de Raad ontvangen.


1.4. Partijen zijn bij brief van 25 april 2003 opgeroepen op 2 juni 2003 te verschijnen voor de mondelinge behandeling van de klacht. Verweerder heeft bij brief van 12 mei 2003 verzocht zich tijdens de mondelinge behandeling te laten vertegenwoordigen door haar partner, de heer D. Dit verzoek is gehonoreerd bij brief van 20 mei 2003.


1.5. Bij brief van 21 mei 2003, ontvangen op 22 mei 2003, geeft klager een reactie op het verslag van het vooronderzoek en brengt producties in het geding. Verweerder reageert bij brief van 24 mei 2003 op het verslag van het vooronderzoek en brengt stukken in het geding.


1.6. Bij fax van 31 mei 2003 heeft klager een productie in het geding gebracht.


1.7. De klacht is op 2 juni 2003 mondeling behandeld in het gebouw van de KNMG aan de Lomanlaan 103 te Utrecht, alwaar verschenen klager en zijn raadsvrouw en de vertegenwoordiger van verweerder. Klager heeft ter zitting nog een productie in het geding gebracht. Van het besprokene ter zitting is door de secretaris een verslag gemaakt.

2. De klacht


2.1. Zakelijk weergegeven houdt de klacht in dat verweerder oncollegiaal heeft gehandeld jegens klager door, zonder overleg met laatstgenoemde, een klacht over diens vermeend disfunctioneren bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg in te dienen.


2.2. Daarnaast houdt de klacht in dat verweerder publiciteit heeft gezocht, althans niet heeft afgehouden en daar feitelijk onjuiste, niet controleerbare en wervend uitspraken heeft gedaan en deze uitspraken ondanks het verzoek van de RHV niet heeft gerectificeerd.

3. Verweer


3.1. Verweerder stelt dat er wel degelijk contact heeft plaatsgevonden tussen klager en verweerder voorafgaande aan de melding aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg en dat klager niets met de verschillende signalen heeft gedaan.  


3.2. Verweerder geeft aan dat de publiciteit niet is gezocht maar dat ze benaderd is door een journalist. Verder voert verweerder aan dat geen actief wervend beleid is gevoerd maar dat er slechts telefonisch contact is geweest met patiënten die de overstap naar de praktijk van verweerder reeds hadden gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gepoogd is een rectificatie te plaatsen maar dat dit vanwege de afwezigheid van de betreffende journalist niet binnen twee weken kon. Van rectificatie na terugkomst van de journalist is afgezien omdat verweerder wilde vermijden dat de kwestie wederom negatief in de pers zou verschijnen.

4. Vaststelling van de feiten


4.1. Op grond van de stukken die partijen in het geding hebben gebracht, de verhandelingen tijdens het vooronderzoek en het verhandelde ter zitting op 2 juni 2003, gaat de Raad, wat betreft de relevante zaken, van het volgende uit.


4.2. Verweerder voert vanaf 1991 een zelfstandige huisartspraktijk te X. Klager is op 1 april 2000 te X gestart met zijn eigen huisartspraktijk. Beiden maken deel uit van een hagro in welk kader tussen klager en verweerder tot 1 januari 2003 een waarneemovereenkomst bestond.

4.3. Op zaterdag 29 september 2001 wordt klager in het kader van zijn waarneemdienst rond 11.00 uur gebeld door de echtgenoot van E. Mw. E (hierna: ‘patiënte’) is patiënte bij verweerder. In dit telefoongesprek wordt aangegeven dat patiënte zich niet lekker voelt, misselijk is en neiging tot overgeven heeft. Klager besluit om na zijn spreekuur patiënte te bezoeken. Rond 12.00 uur komt klager bij patiënte aan. Patiënte klaagt over misselijkheid, vage buikklachten, het gevoel spierpijn te hebben en over lichte hoofdpijn. Patiënte heeft geen koorts. Klager ziet aan de nasale zijde van het linkeroog een nagellakrode plek tot aan de iris welke aan de bovenzijde begrensd is tot 11.00 uur en aan de onderzijde tot ongeveer 07.00 uur. Anamnestisch ziet patiënte wel goed. De echtgenoot van patiënte meldt aan klager dat patiënte tien jaar eerder een aanval van acuut glaucoom heeft gehad. Klager stelt de diagnose subconjuctivale bloeding en virale gastro-entritis en schrijft het middel domperidon voor. Klager meldt patiënte contact op te nemen als blijkt dat de medicatie na enkele uren niet werkt.


4.4. Rond 16.00 uur belt de echtgenoot van patiënte voor de tweede maal met de mededeling dat de medicatie die na het eerste consult was ingezet niet het gewenste effect had. Klager is opnieuw bij patiënte langsgegaan. Bij dit tweede bezoek treft klager patiënte aan met nog steeds dezelfde rode plek in het oog. Patiënte heeft nu een wat verwijde pupil die niet goed op licht reageert, zij heeft meer hoofdpijn en is nog steeds misselijk. Patiënte heeft geen visusklachten. Na overleg met de neuroloog is besloten patiënte door te verwijzen naar die neuroloog. Later op de avond is patiënte door de neuroloog doorverwezen naar de oogarts.


4.5. Op vrijdag 5 oktober 2001 belt verweerder met klager. Tijdens dit gesprek meldt verweerder dat het handelen van klager aangaande patiënte niet correct is geweest en verzoekt klager contact met de familie op te nemen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek bezoekt klager diezelfde avond de patiënte. Tijdens dit bezoek meldt klager aan patiënte dat hij achteraf beschouwd niet de juiste diagnose heeft gesteld maar verder niet onjuist heeft gehandeld.


4.6. Verweerder heeft niet meer signalen gegeven waaruit blijkt dat zij niet tevreden was met de gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van de zaak.


4.7. Verweerder heeft uiteindelijk bij brief van 16 oktober 2001 klager laten weten de inspecteur op de hoogte te hebben gesteld van het handelen aangaande patiënte.


4.8. De brief van 16 oktober 2001 bevat de volgende passages: “Door jouw optreden is er een doctor’s delay opgetreden, tengevolge waarvan de functie van dat oog grotendeels verloren is gegaan” en


“Gezien de gevolgen voor de patiënte en het feit dat je met de signalen van een collega niets wezenlijks doet, heeft mij doen besluiten de inspecteur op de hoogte te stellen van het incident.” Deze brief is in kopie aan de inspectie en aan de patiënte gezonden.


4.9. Verweerder heeft over de medische situatie van patiënte geen navraag gedaan bij de behandelend oogarts en alleen informatie verkregen via de patiënte.


4.10. Op 1 juni 2002 is in de Barneveldse krant een artikel verschenen waarin verweerder uitspraken doet over de praktijkorganisatie van klager. Het artikel bevat onder andere de volgende passages:


‘Ik heb mij voorlopig aan de afspraak geconformeerd ... maar ik heb ernstige twijfels over hoe A dat gaat doen wanneer hij er 600-800 patiënten bij krijgt. Ik vraag mij af of hij dat wel aankan in een praktijkorganisatie die niet op orde is.’ ‘Ik heb hem vorige week nog gezegd wat te doen aan de organisatie.’ ‘C zegt zich hierbij te baseren op ervaringen die ze de afgelopen anderhalf jaar opdeed in de samenwerking met A.’ Ik krijg veel mensen die overstappen naar mijn praktijk, ik beluister en zie nog altijd ontevredenheid.’


Verweerder heeft deze uitlatingen niet zo bedoeld en voelt zich gebruikt door de journalist. De Regionale Huisartsen Vereniging Eemland heeft aan verweerder gevraagd deze uitlatingen te rectificeren. Verweerder heeft dit niet gedaan.

5. Beoordeling


5.1. Vastgesteld is dat voorafgaande aan het inlichten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, geen overleg tussen verweerder en klager heeft plaatsgevonden waarbij de onvrede over het handelen van klager is geuit en waarin het voornemen tot het inlichten van de Inspecteur werd vermeld. Ook zijn geen andere signalen geuit waaruit klager kon opmaken dat zijn handelwijze aangaande patiënte moest veranderen. Voor klager was het daardoor onmogelijk de geuite kritiek in een direct contact met verweerder te weerleggen.


5.2. Niet is gebleken van omstandigheden die zouden kunnen rechtvaardigen dat het inlichten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zonder voorafgaand overleg met klager had mogen plaatsvinden.


5.3. Verweerder heeft oncollegiaal gehandeld door de inspectie te informeren voordat was gepoogd de kritiek met klager te bespreken.  Hierbij komt dat naar het oordeel van de Raad onvoldoende gronden aanwezig waren om de Inspectie voor de Gezondheidszorg in te lichten. De symptomen waren immers in samenhang beschouwd niet voldoende typisch voor het stellen van de diagnose ‘acuut glaucoom’. Klager heeft juist gehandeld door tot tweemaal toe de patiënte te bezoeken en vervolgens door te verwijzen naar een specialist.


5.4. Daarnaast rekent de Raad het verweerder aan dat zij bij het opstellen van de klacht slechts is uitgegaan van verklaringen die zij van haar patiënte heeft vernomen zonder deze te verifiëren bij de behandelend oogarts. In het bijzonder geldt dit voor de bewering in de brief van 16 oktober 2001, dat ook de oogarts de mening was toegedaan dat klager fout had gehandeld. Van de stelling, geuit in de brief van 16 oktober 2001, dat door het handelen van klager een doctor’s delay is opgetreden met als gevolg dat de functie van het oog van patiënte grotendeels verloren is gegaan heeft verweerder de Raad niet kunnen overtuigen. In de gegevens zijn daarvoor ook onvoldoende aanwijzingen te vinden.


5.5. Het eerste onderdeel van de klacht treft dus doel.


5.6. Aangaande de klacht over de publicatie in de Barneveldse krant, is de Raad van oordeel dat verweerder, uitgaande van haar eigen stelling dat uitlatingen in die krant onjuist waren weergegeven, op rectificatie had behoren aan te dringen. Te meer daar ook de RHV van mening was dat rectificatie van de uitlatingen geboden was. Voorts had zij klager ondubbelzinnig moeten laten blijken dat zij de publicatie betreurde. Dit klemt te meer omdat de publicatie voor klager ernstige aantijgingen bevat, die voor klagers praktijk nadelig en voor verweerders praktijk juist voordelig konden werken. De Raad acht aannemelijk dat deze effecten zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan. Ook het tweede klachtonderdeel is dus gegrond.


5.7. De gedragingen van verweerder leveren een handelen op waardoor het vertrouwen in de geneeskundige stand wordt ondermijnd en dat oncollegiaal is.


5.8. Gezien het voorgaande acht de Raad termen aanwezig verweerder de navolgende maatregel op te leggen. Voorts komt het de Raad redelijk voor dat verweerder de kosten voor rechtsbijstand vergoedt die klager heeft gemaakt met betrekking tot de onderhavige klachtprocedure bij de Raad.


5.9. Tot slot acht de Raad het algemeen belang ermee gediend dat deze beslissing in bredere kring bekend wordt. De Raad zal bepalen dat de beslissing op na te vermelden wijze wordt gepubliceerd.

6. Beslissing


De Raad voor de tuchtrechtspraak KNMG,

verklaart de klacht gegrond,


 


legt aan de verweerder de maatregel van berisping op,

verwijst de verweerder in de kosten van rechtsbijstand die door klager ten aanzien van deze klachtprocedure bij de Raad zijn gemaakt tot een maximum van € 3394,43,

bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm ter publicatie aan de redactie van Medisch Contact zal worden aangeboden.

Aldus gegeven op 18 juni 2003 door de Raad voor de tuchtrechtspraak van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, samengesteld uit: mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, J.H. Eggens, gynaecoloog, dr. C.P. van Lidth de Jeude, huisarts, dr. D. Overbosch, internist, mevrouw B.A.M. Verkade, arts voor maatschappij en gezondheid, bijgestaan door mr. D.Y.A. van Meersbergen, secretaris.

KNMG
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.