Laatste nieuws
13 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 32/33 - Eén halen, twee betalen

Plaats een reactie


Als onder de liberale minister van VWS de marktwerking en de vrije prijsvorming in de gezondheidszorg doorzetten, kan de onderstaande uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam nog relevanter worden. Naast vragen als hoe snel je een klachtencommissie kunt opzetten en of je een patiënt onder druk mag zetten om een behandeling af te ronden, spelen in deze casus namelijk ook vragen als welk bedrag je in rekening mag brengen en hoe ver je kunt gaan met het voeren van onderhandelingen met een patiënt. De klager trok weliswaar gedurende de procedure zijn klacht tegen de door hem aangeklaagde gezondheidszorgpsycholoog in, maar het tuchtcollege zette ‘in het algemeen belang’ de zaak toch door.


Klager had in opperste radeloosheid - hij was suïcidaal - contact gezocht met de psycholoog; daarbij had hij gekozen voor een intensieve behandeling van driemaal per week. Zijn vrouw vergezelde hem. Dat kwam klager letterlijk duur te staan, want de psycholoog declareerde het hogere tarief voor relatietherapie.  Aanvankelijk bedroegen de totale kosten over drie maanden f 13.800,-; dit bedrag werd later door de psycholoog met f 3900,- verlaagd.


Omdat de psycholoog zelf de tarieven mag bepalen, werd het deel van de klacht dat betrekking had op de hoogte van het tarief ongegrond verklaard. Ook over de klachtencommissie, die de psycholoog als een haas uit de grond stampte, kon het tuchtcollege hem niet veel verwijten maken. De wet stelt nu eenmaal geen specifieke eisen aan de mate van deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden van zo’n commissie. Wel kreeg de psycholoog terecht een officiële waarschuwing omdat hij de behandeling abrupt en zonder voor klager opvang te regelen had opgezegd toen klager tegen zijn advies in op vakantie ging. Ook al ging het wat beter met de man en al hadden zijn angsten plaatsgemaakt voor euforie, een terugval was heel goed mogelijk geweest.


Je kunt je afvragen waarom het college geen vraagtekens zet bij de prijsonderhandelingen die deze hulpverlener heeft gevoerd met een niet-adequaat reagerende en angstige patiënt. Onderhandelingen waarbij de patiënt de ‘onderliggende partij’ is en die gezien de ernst van zijn klacht eigenlijk geen keuzevrijheid heeft. Dat soort marktwerking hoort niet thuis in een beschaafde gezondheidszorg.

B.V.M. Crul, huisarts
mr. W.P. Rijksen


Uitspraak Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam d.d. 28 januari 2003


Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent  de op 24 november 2000 (00/251GZP) en de op 12 februari 2002 (02/032GZP) binnengekomen klachten van A, wonende te B, klager, tegen drs. C, gezondheidszorgpsycholoog, wonende te D, verweerder.

1. Het verloop van de procedure


Het college heeft kennisgenomen van:


00/251GZP


het klaagschrift met bijlagen; het antwoord van 5 februari 2001 met bijlagen; de repliek van 11 maart 2001 met bijlagen; het proces-verbaal van het op 10 augustus 2001 gehouden vooronderzoek; de reactie van klager van 24 september 2001 op het proces-verbaal;


02/032GZP


het klaagschrift met bijlagen; het antwoord van 2 april 2002 met bijlagen;


00/251GZP


het telefaxbericht van klager van 17 mei 2002 met bijlage; het telefaxbericht van klager van 19 november 2002.


Het college vermeldt dat gelet op hun onderlinge samenhang de zaken onder nummer 00/251GZP en onder nummer 02/032GZP gezamenlijk worden behandeld.

Bij faxbericht van 19 november 2002 heeft klager zijn klachten ingetrokken. Het college heeft vervolgens geoordeeld dat het algemeen belang vordert dat de behandeling van de klachten wordt voortgezet.

De klachten zijn ter openbare terechtzitting van 28 januari 2003 behandeld.


Verweerder was aanwezig.



2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager heeft zich op 14 juli 2000 tot de praktijk van verweerder gewend in verband met psychische klachten met onder meer heftige angstaanvallen. Hij heeft in de maanden juli, augustus en september 2000 ongeveer drie keer per week gesprekken gevoerd met verweerder. Hierbij was op verzoek van klager soms ook zijn echtgenote aanwezig.

Verweerder heeft klager de volgende facturen gezonden over deze periode:


nota 228 maand 07 f 2875,-


nota 239 maand 08 f 6000,-


nota 299 maand 09 f 4925,-


totaal  f 13.800,-


In september heeft klager verweerder te kennen gegeven dat hij met vakantie wilde gaan. Verweerder had gelet op de ernst van de klachten daartegen bezwaar. De behandelrelatie is daarop verbroken. Klager heeft zich vervolgens tot een andere psycholoog gewend.


Verweerder was niet aangesloten bij een klachtenregeling. Mr. drs. E van het Informatie- en Klachtenbureau Algemene en Geestelijke Gezondheidszorg te D (IKG) heeft bij de kantonrechter te D namens klager een verzoekschrift ingediend, bij de griffie binnengekomen op 29 januari 2001, ter naleving van artikel 2 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ).


De kantonrechter heeft bij beschikking van 24 juli 2001 bepaald dat verweerder een deugdelijke klachtenregeling als bedoeld in artikel 2 van de WKCZ dient te installeren onder verbeurte van een dwangsom van f 500,- per dag voor iedere dag vanaf 1 oktober 2001 dat hij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft.


De praktijkgenoot van verweerder mr. drs. F heeft een klachtenregeling opgesteld en een klachtencommissie geformeerd. Klager heeft op 3 oktober 2001 een klacht ingediend bij deze klachtencommissie, inhoudende dat verweerder te hoge tarieven hanteert, de tarieven niet juist toepast en op onverantwoorde wijze te werk gaat. De commissie heeft bij brief van 12 januari 2002 aan klager laten weten dat de commissie zich gelet op het bepaalde van artikel 3 lid 1 van de WKCZ niet bevoegd acht hierover te oordelen en dat geen klachten kunnen worden ingediend tegen algemene betalingsvoorwaarden en dat geschillen


dienen te worden voorgelegd aan de arrondissementsrechtbank te D. In de uitspraak staat voorts vermeld dat duidelijke afspraken zijn gemaakt omtrent de tarieven en dat klager hiermee akkoord is gegaan en dat buitendien het beroep van psycholoog een vrij beroep is. Tevens staat nog vermeld dat verweerder vanwege de prettige relatie per brief van 3 oktober 2001 te kennen heeft gegeven een bedrag van f 3900,- op de factuur in mindering te brengen.


De commissie oordeelt dat dit een zeer ruime compensatie ter genoegdoening van klager is geweest en dat het klager vrijstaat de arrondissementsrechtbank te consulteren.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:


1. klager financieel heeft benadeeld, alle analyses separaat volgens een uurtarief ad f 200,- in rekening heeft gebracht en onterecht therapiesessies als relatietherapie in rekening heeft gebracht;


2. niet is aangesloten bij een klachtenregeling;


3. een niet deugdelijke klachtenregeling heeft opgesteld en er niet voor heeft zorggedragen dat de klacht op zorgvuldige wijze is behandeld.

ad 1. Klager heeft gesteld dat hij in juni 2000 radeloos was. Hij leed aan hevige angstaanvallen. Klager kon snel bij verweerder terecht. Klager heeft voorts gesteld dat verweerder hem voor de keus heeft gesteld van een snelle of een langzame genezing. Klager heeft toen gekozen voor snelle genezing en voor een intensieve behandeling van driemaal per week therapie.


Klager heeft ook gesteld dat hij geen relatietherapie heeft gehad. Zijn echtgenote was slechts ter ondersteuning aanwezig. Verweerder had echter gesteld dat de echtgenote van klager ook een psychisch probleem had en bij de therapie aanwezig moest zijn. Kosten van deze therapie waren f 300,- per uur. Klager is hiermede, zo voert hij aan, uit radeloosheid akkoord gegaan. Zijn echtgenote had volgens hem geen psychische problemen.


Later is gebleken dat verweerder alle therapiesessies als relatietherapie heeft berekend.


Voorts heeft klager nog gesteld


dat verweerder voor analyses die hij thuis uitvoert, zijn normale uurtarief ad f 200,- heeft berekend, hetgeen volgens klager ongebruikelijk is.


De factuur over de maand juli ad f 2875,- heeft betrekking op acht uren consult ad f 1725,- en een bedrag ad f 1150,- aan analyses. De factuur over de maand augustus ad f 6000,- heeft betrekking op consulten ad f 3000,- en op analyses ad f 3000,-.


Klager heeft pas in een latere fase geklaagd over de hoogte van de rekening. Klager betaalde immers wekelijks bij voorschot en zag pas later de facturen. Klager heeft in totaal contant bij wijze van voorschot een bedrag van f 8000,- betaald.


Uit het feit dat verweerder klager heeft gecrediteerd voor de openstaande rekeningen ten bedrage van f 3900,- heeft klager afgeleid dat verweerder zelf ook inzag dat het niet klopte. Klager had zich inmiddels uit onvrede over de hoogte van de tarieven en het behandelresultaat tot een andere psycholoog gewend. Hij heeft verweerder gezegd dat hij twee weken op vakantie ging. Verweerder heeft daar fel op gereageerd en klager voor de keuze gesteld óf op vakantie en geen therapie meer óf niet op vakantie. Klager heeft gekozen voor het eerste.


Verweerder is op onverantwoorde wijze te werk gegaan. Er is sprake van zwaar misbruik. Klager heeft deze klacht ingediend om te voorkomen dat andere mensen het slachtoffer worden van deze praktijken.


ad 2. Klager heeft pas na de beslissing van de kantonrechter een klachtenregeling opgesteld. De advocaat van klager heeft de inhoud van deze klachtenregeling bestudeerd en op enkele punten inhoudelijk kritiek gegeven.


ad 3. Klager heeft gesteld dat de klacht door de klachtencommissie onjuist is behandeld.


Uit de uitspraak blijkt dat er van een onderzoek in welke vorm dan ook geen sprake is. De klachtenregeling stelt de bemiddeling centraal. Dat ontheft de commissie echter niet van de plicht de klachten te onderzoeken en een uitspraak te doen over de (on)gegrondheid van de klacht.


Klager heeft bezwaar tegen het bemiddelingsvoorstel. Klager wil weten of zijn klacht gegrond of ongegrond is verklaard. Voorts heeft klager nog gesteld dat het hier geen klacht betreft over algemene betalingsvoorwaarden. De klacht betreft het onjuist toepassen van de tarieven. Ook psychologen als vrijeberoepsbeoefenaren dienen zich te houden aan de grenzen van het College Tarieven Gezondheidszorg.


Klager heeft voorts gesteld dat de uitspraak is gedaan door twee leden in plaats van de conform artikel 2-2 onder a van de WKCZ vereiste drie leden.


De uitspraak van de klachtencommissie liet lang op zich wachten.


De uitspraak is ondertekend door de contactpersoon van de commissie, de handtekening van de onafhankelijk voorzitter ontbreekt. Klager heeft ook twijfels omtrent de onafhankelijkheid van de klachtencommissie.

4. Het standpunt van verweerder


ad 1. Verweerder heeft gesteld dat hij in het eerste gesprek met klager en zijn echtgenote de tarieven alsmede de verrichtingen waarvoor vergoeding wordt gevraagd heeft besproken. Klager en zijn echtgenote zijn met de tarieven akkoord gegaan. Zij hebben de declaraties ook bij wijze van voorschotbetalingen ad f 1000,- per week betaald tot een totaalbedrag van f 8000,-. Zij hebben hiertegen geen bezwaar aangetekend. Voor deze wijze van betalen hebben zij zelf gekozen.


Klager had aanvankelijk last van ernstige paniekaanvallen en was behoorlijk tot zeer suïcidaal. Hij vormde een gevaar voor zichzelf en ook voor zijn omgeving, zoals zijn echtgenote. Toen klager aangaf dat hij met vakantie wilde gaan, heeft verweerder gezegd dat hij in dat geval de verantwoordelijkheid voor de toestand van klager niet langer kon nemen. Verweerder heeft hem voor de keuze gesteld om óf met vakantie te gaan en dan geen therapie meer van verweerder óf niet met vakantie. Klager heeft na dit conflict zijn behandeling schriftelijk beëindigd.


Ter zitting heeft verweerder nog erkend dat hij gelet op de ernst en de aard van de klachten de behandelrelatie nooit zo abrupt had mogen laten eindigen zonder verdere opvang te creëren.


Pas op dat moment heeft klager bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de rekeningen. Verweerder heeft vervolgens uit coulance de openstaande rekeningen gecrediteerd voor het bedrag van f 3900,-. Volgens verweerder kwam dit bedrag overeen met de verrichtingen die hij had besteed aan het uitvoeren van de testen. Deze testen had verweerder, nu de behandeling was stopgezet, toch niet meer nodig. Verweerder heeft voor het uitvoeren van de testen een uurtarief berekend van f 200,- per uur.


Verweerder heeft ook nog gesteld dat het hem vrijstaat om zijn eigen tarieven te hanteren. Verweerder is niet gebonden aan de tarieven die door het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) worden geadviseerd. Hij is ook geen lid van het NIP.


Verweerder heeft ook gesteld dat in het onderhavige geval wél sprake was van een relatietherapie. Volgens verweerder is er alléén geen sprake van relatietherapie als de betrokken cliënt slechts ter ondersteuning wordt vergezeld door de partner. Dat was niet het geval.


Voorts heeft verweerder nog gesteld dat de klachten van financiële aard bij de burgerlijke rechter aanhangig moeten worden gemaakt en niet bij het college.

ad 2. Verweerder heeft gesteld dat hij


in het BIG-register is ingeschreven als gezondheidszorgpsycholoog. Hij is aangesloten bij de Vereniging voor Gedragstherapie (VGT). Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat deze vereniging een eigen klachtenregeling kende. Het is verweerder echter gebleken dat deze vereniging en zelfs het NIP nog geen klachtenregeling hebben opgesteld. Verweerder heeft nog met diverse instanties hierover contact gezocht en informatie opgevraagd. Deze instanties konden hem echter niet verder helpen. F heeft aan de hand van bestaande klachtenregelingen een klachtenregeling opgesteld.


Ook heeft F de klachtencommissie samengesteld. Deze commissie bestaat uit drie leden en een vervanger. G, van beroep kapper en lid van de stadsdeelraad, treedt op als contactpersoon en maakt tevens deel uit van de klachtencommissie.


Verweerder heeft geconcludeerd dat hij thans voldoet aan het bepaalde in artikel 2 van de WKCZ.

ad 3.  Verweerder heeft vooropgesteld dat een klacht over de inhoud van de klachtenregeling en over de uitspraak van de klachtencommissie niet door het college behoort te worden behandeld. Dergelijke klachten moeten conform de WKCZ aan de kantonrechter worden voorgelegd. Het is aan het college te oordelen of verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog behoort te betrachten.


Subsidiair heeft verweerder gesteld dat de klachtencommissie wel degelijk onderzoek heeft gedaan. G, contactpersoon van de klachtencommissie, heeft klager persoonlijk over deze klacht gehoord.


Verweerder heeft ten overvloede nog gesteld dat er geen sprake is geweest van het onjuist toepassen van tarieven. De tarieven zijn voorafgaande aan de behandeling besproken. Klager was het daarmee eens, ook met het volgen van de relatietherapie.


Verweerder heeft ook gesteld dat klachten over tarieven of de algemene betalingsvoorwaarden niet thuis horen bij een laagdrempelige klachtencommissie. Het is dan ook juist deze klachten uit te sluiten.


Voorts heeft verweerder nog gesteld dat de uitspraak van de klachtencommissie is gedaan door drie leden, zoals vereist in de WKCZ.


Verweerder heeft geconcludeerd dat de uitspraak van de klachtencommissie alleszins redelijk is. Het is volgens verweerder bij een laagdrempelige klachtencommissie van belang om te bemiddelen.



5. De overwegingen van het college


In een telefaxbericht van 19 november 2002 heeft klager laten weten dat hij de klachten tegen verweerder intrekt, niet omdat hij van mening is dat verweerder gelijk heeft, maar omdat klager zich nu prima voelt en de zaak voor hem geen geldkwestie is. Klager heeft de klachten ingediend om te voorkomen dat verweerder nog andere mensen kan misbruiken.


Artikel 65, lid 10, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is van toepassing. Gezien de inhoud van de stukken is het college echter van oordeel dat het algemeen belang vordert dat de behandeling van de klachten ondanks de intrekking daarvan om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet.


Naar het oordeel van het college gaat het daarbij om de volgende klachtonderdelen:


a. de klachtenregeling en de afhandeling van de klacht door de klachtencommissie;


b. de tarieven in de praktijk van verweerder;


en ambtshalve:


c. de wijze van beëindiging door verweerder van de behandelrelatie met klager.

ad a. Vaststaat dat verweerder na de beslissing van de kantonrechter van 24 juli 2001 inhoudende conform de WKCZ een deugdelijke klachtenregeling te installeren, een klachtenregeling heeft laten opstellen en een klachtencommissie heeft laten instellen.


Het college heeft vastgesteld dat de klachtencommissie conform artikel 2-2 onder a van de WKCZ uit drie personen bestaat. Daarmee is naar de letter aan de vereisten voldaan. Het college heeft wel ernstige twijfels omtrent de mate van deskundigheid bij de commissie waar het gaat om de behandeling van klachten.


Het college maakt zich zorgen over de wijze van afhandelen van de klacht van klager en met name over de zwakke motivering van de beslissing van de klachtencommissie. Het college maakt zich ook zorgen over de onafhankelijkheid van de klachtencommissie.


De door het college aldus verwoorde twijfel is echter, gelet ook op het feit dat de wet geen specifieke eisen heeft gesteld aan de mate van deskundigheid en de onafhankelijkheid van de klachtencommissie en gegeven het feit dat de inhoud van de klachtenregeling lijkt te voldoen aan de daaraan te stellen minimumvereisten conform de WKCZ, niet van zodanige aard dat op grond daarvan verweerder tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken.


Dit onderdeel is derhalve ongegrond.

ad b. Het college merkt op dat noch vanuit de beroepsvereniging VGT waarvan verweerder deel uitmaakt, noch vanuit de overheid regels zijn opgesteld ter vaststelling van de tarieven van gezondheidszorgpsychologen. Daarmee staat het verweerder derhalve vrij om de hoogte van de tarieven zelf te bepalen. Verweerder heeft in tuchtrechtelijke zin dan ook niet verwijtbaar gehandeld door aldus te handelen. Het lijkt er overigens ook op dat verweerder de tarieven met klager heeft besproken en dat klager akkoord is gegaan met de hoogte van de tarieven.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

ad c. Het college stelt voorop dat verweerder zich in een moeilijke situatie bevond, toen klager, nog in behandeling bij verweerder, hem vertelde dat hij met vakantie wilde en dat hij gedurende deze periode geen therapie kon volgen. Dat verweerder klager op dat moment heeft laten weten dat hij in de gegeven omstandigheden gelet op de aard en de ernst van de klachten (heftige paniekaanvallen, behoorlijk tot zeer suïcidaal) niet verantwoordelijk kon of wilde zijn voor het welzijn van klager in die periode, acht het college nog wel begrijpelijk. Dat verweerder klager echter vervolgens voor de keuze heeft gesteld om in dat geval de therapie te stoppen of niet op vakantie te gaan, acht het college onjuist. Verweerder had naar het oordeel van het college, toen klager toch verkoos op vakantie te gaan, in dit geval juist met het oog op de door verweerder beschreven  ernstige klachten en ook met het oog op de intensiteit van de behandeling niet zo abrupt de behandelrelatie mogen afbreken. Het had op dat moment in de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder gelegen voor verdere opvang voor klager zorg te dragen door bijvoorbeeld noodtelefoonnummers of een lijst met  telefoonnummers van collega’s te verstrekken dan wel door zelf aan te bieden tijdens deze vakantie telefonisch voor klager bereikbaar te zijn. Verweerder heeft ook ter zitting erkend dat hij voor verdere opvang had moeten zorgen. Door dat na te laten heeft verweerder verwijtbaar tuchtrechtelijk gehandeld. Dat klemt te meer nu verweerder ter


zitting nog heeft verklaard dat klager op dat moment eufoor was en dat een terugval in de vakantie te verwachten was. Dat klager zich inmiddels tot een andere psycholoog had gewend uit onvrede over de hoogte van de tarieven en het behandelresultaat doet aan het hiervoor overwogene niet af. Verweerder was daarvan immers niet op de hoogte.


Dit onderdeel is derhalve gegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht, getoetst aan het algemeen belang, deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge art. 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is, op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing


Het Regionaal tuchtcollege

waarschuwt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Gedragstherapie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 28 januari 2003 door mr. F.G. Bauduin, voorzitter; drs. A. Dekker, dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en dr. S.M.J. van Hekken, leden-gezondheidszorgpsycholoog; mr. R.A. Hopster-Arendsen de Wolff, lid-jurist; mr. M. Bleeker-Hemmes, secretaris, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 25 maart 2003 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

marktwerking in de zorg
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.