Laatste nieuws
Uitspraak tuchtcollege

MC 30/31 - Bemoeienis met onduidelijke status

Plaats een reactie

Regelmatig verzuchten artsen dat zíj in een tuchtzaak wel eens aan de klagende kant zouden willen staan. De apotheekhoudende huisarts in onderstaande casus greep - weliswaar noodgedwongen - deze kans en klaagde de gezondheidszorgpsycholoog aan met wie hij jarenlang goed had samengewerkt.



Wat was er aan de hand? De klagende huisarts werd tijdens een hoorzitting van de rechtbank over de omgangsregeling met zijn vier kinderen geconfronteerd met voor hem zeer belastende verklaringen van de psycholoog; daarin werd hij als vader gediskwalificeerd. Naar deze psycholoog had hij indertijd zijn  (inmiddels) ex-vrouw verwezen. Bij haar therapeutische sessies was hijzelf ook regelmatig (als partner, als verwijzer?) aanwezig. Daarnaast zouden ook zijn vier kinderen en zelfs hijzelf bij de psycholoog in therapie zijn. De kinderen bleken in het kader van gegevensverzameling ten behoeve van de moeder bij de psycholoog terechtgekomen te zijn. De klagende huisarts, vermoedelijk ook hun formele eigen huisarts, had ze in ieder geval niet verwezen. De psycholoog liet zich gedurende het tweede deel van de behandeling helemaal meeslepen in het verhaal van de vrouw, zover dat de klagende huisarts hem zelfs beschuldigde van het aanzetten tot haat.



Het Regionaal Tuchtcollege verweet de psycholoog dat hij professioneel was tekortgeschoten: hij was louter en alleen op het verhaal van de ex-echtgenote afgegaan en had bovendien zijn beroepsgeheim geschonden. Ten onrechte had hij gemeend het in deze onduidelijke situatie 'allemaal wel alleen aan te kunnen'. De psycholoog kreeg de maatregel van berisping opgelegd.



Behalve de waarschuwing die - niet voor het eerst - door de Tuchtcolleges wordt geuit over de partijdige rol die hulpverleners soms menen te moeten spelen bij omgangsregelingen voor kinderen in een echtscheidingszaak, verdient ons inziens ook de volstrekt onduidelijke rolverdeling in deze casus de aandacht. De rollen van ouder en echtgenoot, professioneel hulpverlener en vaste verwijzer, zijn niet te combineren. Vroeger of later gaat het hopeloos mis en de schade die dan al is aangericht, is enorm.




Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 18 februari 2002  binnengekomen klacht van:


A, wonende te B, klager; gemachtigde: mr C, advocaat te D; tegen E, gezondheidszorgpyscholoog; wonende te F; verweerder.

1. Verloop van de procedure


De klacht is behandeld ter zitting van het College op 13 januari 2003. Partijen zijn daar in persoon verschenen, klager bijgestaan door mr C, advocaat te D.


Van de behandeling is proces-


verbaal opgemaakt.

2. De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven Ð als volgt.

Klager, apotheekhoudend huisarts, en zijn vrouw waren ten tijde van de indiening van de klacht in een scheidingsprocedure verwikkeld, waarin ook hun vier kinderen betrokken zijn.


Klager en zijn vrouw waren eerder onder behandeling van verweerder geweest in verband met psychische problemen van de vrouw; de vrouw was tijdens de scheidingsfase nog steeds onder behandeling. Zij kende in een eerdere fase grote psychische problemen, leed aan depressies, dreigde meermalen met zelfmoord en wilde op een gegeven moment ook niet meer eten.


Een klinische behandeling waartoe was geadviseerd, werd door de vrouw geweigerd, waarna sondevoeding enige verbetering gaf. Begin 2001 was de vrouw kortdurend in een slechte psychische conditie.Tijdens een zitting bij de rechtbank op 10 september 2001 vanwege gevraagde voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure is namens de vrouw een verklaring van verweerder overgelegd over haar psychische conditie. Hoewel de deskundigen het over de problematiek van de vrouw niet eens zijn, heeft klager met deze verklaring nog niet zoveel moeite.

Dat is anders als het gaat om de verklaring van verweerder d.d. 7 november 2001, die bij een vervolgzitting van de rechtbank op 12 november 2001, waar het uitsluitend ging om een omgangsregeling tussen klager en de kinderen, is overgelegd, met, voorzover ten dezen van belang, de navolgende inhoud:

'( ... )Zowel pat. alsmede haar echgenoot hebben zich voor advies en begeleiding aangemeld bij de behandelpraktijk van ondergetekende. Uit onthullingen van zowel de kinderen als van mevrouw is gebleken dat het gedrag van haar man zeer intimiderend en gewelddadig is. De politie is bij herhaling om bijstand gevraagd en heeft al eens moeten ingrijpen om erger te voorkomen. De kinderen zijn meerdere malen getuige geweest van grove intimidatie en bedreigingen c.q. gewelddadigheid van hun vader. Ze zijn hierdoor emotioneel sterk gedesoriënteerd. Momenteel zijn ze zeer stellig in hun mening geen omgang of contact met hun vader te willen. Enerzijds omdat ze door vader betrokken worden in het conflict tussen vader en moeder en anderzijds door de ernstige vertrouwensbreuk tussen hen en hun vader.


'Het gezin staat momenteel onder grote psychische druk resulterend in diverse stressklachten. De schoolprestaties leiden daar momenteel ernstig onder.


'Vanwege deze bovenbeschreven situatie ontraad ik moeder voorlopig elke vorm van contact tussen vader en zijn kinderen (... ).'

De verklaring kwam klager een half uur voor de zitting onder ogen.


Klager is van mening dat deze verklaring, zonder overleg, zonder enige toetsing en ook zonder informed consent van klager afgelegd, in strijd is met elke professionele standaard en getuigt van non-professionaliteit.


De vrouw verklaarde ter zitting van de rechtbank dat verweerder ook behandelend psycholoog is van de kinderen, wat klager niet professioneel acht. Verweerder betrekt de kinderen bij de strijd tussen de ouders, wat klager als mede met het gezag belaste ouder verwerpt. Het kan leiden tot een ernstig loyaliteitsconflict.


Klager acht het niet juist dat de kinderen en de vrouw dezelfde psycholoog hebben.


Eerder al achtte verweerder opname van de vrouw niet nodig waar anderen daar anders over dachten, mede vanwege levensgevaar.

De casus is veel ingewikkelder dan verweerder suggereert; hij had zich een completer beeld moeten vormen van de problematiek, had moeten inzien dat deze zijn kunnen als psycholoog te boven ging en had moeten doorverwijzen of op zijn minst om een second opinion moeten vragen aan een psychiater.


Klager vindt dat het dramatische beloop in zijn gezin grotendeels is te wijten aan verweerders handelwijze, waardoor waarschijnlijk onherstelbare schade is ontstaan, ook voor de toekomst en voor alle gezinsleden. Verweerder is heel ver gegaan in het aanzetten tot haat.


In het verweerschrift staan voorts allerlei onjuistheden.

Wanneer verweerder stelt dat klager geen patiënt van hem was, dan is dat volgens klager onjuist. Klager veronderstelde zelf dat hij bij verweerder in behandeling was, hij heeft wel degelijk zelf gesprekken aangevraagd en adviezen gekregen (weliswaar verkeerde) die hem in zijn beleving werden opgedrongen.


Verweerder bedient zich in de onderhavige procedure andermaal van twee (nieuwe) verklaringen van klagers vrouw. Aldus brengt verweerder geen objectiviteit in en misbruikt hij een cliënt die volledig van hem afhankelijk is geworden om zich te verdedigen.


Nu de invloed van verweerder op de andere leden van klagers gezin enorm is, verzoekt klager het College om verweerder te dwingen, zo dit nog kan, om de breuk tussen klager en zijn kinderen te herstellen en tegenover hen zijn foute handelwijze uiteen te zetten. Het is een gegeven dat de huwelijksproblemen,


die oplosbaar waren, zeer sterk zijn geëscaleerd; klager wijt dit aan verweerders opstelling.

3. Het verweer
Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Klagers vrouw is op 21 januari 1998 door klager, tevens haar huisarts, aangemeld bij verweerders praktijk. Er bestond toen al geruime tijd een verwijsrelatie tussen klager als huisarts en verweerder als psycholoog.


Eerstgenoemde verwees regelmatig patiënten, wat duidt op tevredenheid over de behandelingen.


Klager kwam diverse keren mee met zijn vrouw als hij daartoe behoefte had, deels uit (veronderstelde) betrokkenheid, deels omdat - zo bleek later - de psychische problematiek van de vrouw samenhing met problemen in de echtelijke relatie. Klager meldde zich nimmer aan als patiënt en is ook niet psychodiagnostisch onderzocht, zoals bij elke verwezen patiënt gebeurt.


In april 2001 wilde klager met een vriendin op vakantie; tevoren was er bij zijn vrouw, anders dan hij stelt, geen sprake van psychische problematiek.


De vrouw ervoer de houding van klager als dwingend en bedreigend, raakte hierdoor overbelast en was niet meer tegen klagers chantage opgewassen. Op verzoek van klager heeft verweerder bedoelde vriendin, inmiddels zijn partner, ontmoet omdat hij (klager) wilde vernemen wat verweerder van deze vriendin vond. Vervolgens bleek dat klager geen eerlijke bedoelingen had. Klagers vrouw vertelde verweerder van aanhoudende ruzies gepaard gaand met grof geweld, waardoor de vrouw geen heil meer zag in voortzetting van de relatie. Zij moest politiebescherming inroepen. Op 25 augustus 2001 zag verweerder op verzoek van de vrouw haar en de kinderen teneinde de ernst van de gezinscrisis en de psychische gevolgen daarvan voor de kinderen te kunnen vaststellen.


Op grond van de acute hulpbehoefte van moeder en kinderen heeft verweerder gemeend als behandelend psycholoog twee verklaringen te moeten opstellen: de eerste ten behoeve van de vrouw, waarin staat dat onvoldoende bewijs bestaat voor de diagnose 'persoonlijkheidsstoornis', en de tweede inzake het toewijzen van het ouderlijk gezag aan een van beide ouders.

Als de rechtbank het gezag aan klager had toegewezen, zou dat zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen zijn geweest.


Vanuit deze betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de vrouw en de kinderen die bij hem onder behandeling waren, heeft verweerder de beide verklaringen opgesteld.


Verweerder wenst dat klager wordt veroordeeld tot vergoeding van zijn proceskosten en eventuele schade vanwege onjuiste berichten aan andere huisartsen in de regio.


Verweerder neemt klager de aantijgingen over zijn persoon en kwaliteit als hulpverlener kwalijk. Over klager valt voorts ook het nodige te zeggen.

4. Verklaringen van partijen ter zitting


Deze verklaringen luiden - zakelijk weergegeven - als volgt.


Klager verklaart dat er één doorlopende behandelperiode was vanaf 1998.


Hij is tot december 2000 de huisarts van zijn vrouw geweest.


De klacht heeft betrekking op


1. het zonder informed consent afgeven van een verklaring die zeer schadelijk is voor klager, en


2. de werkwijze en handelwijze van verweerder, die ook de kinderen behandelde en ze aldus betrok in de strijd tussen de ouders, en tussen klager, zijn vrouw en de kinderen die voorts zodanig waren dat daardoor de problemen zeer sterk zijn geëscaleerd.


De KNMG-richtlijn over afgifte van verklaringen dient analoog te worden toegepast.

Verweerder had klager alles kunnen vragen; hij ontkent de kinderen te hebben mishandeld en wat zij over hem hebben gezegd, is verzonnen.

Verweerder verklaart dat er sprake was van twee behandelperioden en het verwarrend te hebben gevonden dat


klager zowel als huisarts (professional) als in zijn hoedanigheid van echtgenoot aanwezig was tijdens behandelsessies van de vrouw. Klager wilde verweerder telkens een oordeel over de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis bij zijn vrouw ontlokken.


De verwijzing leidend tot de eerste behandelperiode had geen betrekking op huwelijksproblemen; nadien ving een nieuwe behandelperiode aan die wel op huwelijksproblemen betrekking had. Verweerder schrok hevig van wat klagers vrouw vertelde over diens gedrag, en van wat de kinderen vertelden over fysiek geweld van klager jegens zijn vrouw waarvan zij getuige waren geweest.


Toen hem werd verzocht in het kader van de rechtbankprocedure een verklaring op te stellen, heeft hij dat gedaan. De verklaring is afgegeven aan de vrouw en op haar verzoek opgesteld. De verklaringen van de kinderen (d.d. 27 november 2001) die bij het verweerschrift in de onderhavige zaak zijn overgelegd, zijn op verweerders verzoek opgesteld; hij was geschokt door wat hem was verteld. De vrouw gaf toestemming deze verklaringen in de tuchtzaak over te leggen. Hij wilde helderheid over wat werd onthuld en over eventuele schade bij gedwongen omgang waar de kinderen zich hevig tegen verzetten.

In de eerste behandelfase was onbekend wat zich in het gezin afspeelde; in de tweede fase kwamen er veel onthullingen. Hij zocht naar wat de vier kinderen hem konden vertellen. Hij heeft niet geprobeerd om toestemming van klager voor een verklaring te krijgen; wel is er achteraf gecorrespondeerd.


De vrouw is in verband met de tweede behandelsessie naar een collega verwezen. Ook die is verward doordat klager in zijn hoedanigheid van huisarts en van partner aanwezig wilde zijn.


Het therapieplan bestond uit diagnostiek, een vragenlijst met het oog op objectivering waarbij bleek dat de problematiek duidelijk in het verleden lag. Het voorgenomen beleid was: de vrouw meer herinneringen te laten opdoen ten aanzien van haar jeugdsituatie die zij zou hebben verdrongen.


Gefocust werd op de problematiek van de vrouw solo. Alle rekeningen waren ten name van de vrouw. De reden dat klager niet is gevraagd naar zijn visie op de zaak, weet verweerder niet, mogelijk was het omdat hij ontdaan was over de inhoud van de informatie.

Voor wat de dubbelrol van klager betreft (verwijzer en partner): er was destijds sprake van een goede relatie en wederzijds vertrouwen blijkend uit de verwijzing van de eigen partner. De vrouw had geen bezwaar tegen aanwezigheid van haar man; achteraf bezien had klager er beter niet bij kunnen zijn. De situatie werd anders toen klager de kwestie van de persoonlijkheidsstoornis bleef beklemtonen. In fase twee was sprake van het brengen van de vrouw in een sfeer van regressietherapie. Als klager alles ziet als één behandelperiode, dan is er een lange fase van geen contact geweest.


Klager nam de vriendin mee; verweerder was het niet die haar uitnodigde.


De vraag wanneer de behandeling is begonnen en wanneer afgesloten, wordt als volgt beantwoord:


De start is een intake, dus diagnostiek. Behandeld werd vanaf maart 1998 tot juni 1998 en van oktober 2000 tot juli 2001. Het moment van afsluiten wordt vooral bepaald door de cliënt.


Verweerder heeft niet overwogen bij de start behandeling te weigeren wegens de amicale verhouding met klager.

5. Beoordeling van de klacht


5.1. Het College zal eerst ingaan op de verhouding tussen klager en verweerder. Verweerder geeft aan dat hij met klager te maken had zowel als huisarts/professional, als in de hoedanigheid van echtgenoot van de door klager zelf verwezen patiënt, zijn vrouw. Een behandelrelatie met klager wordt ontkend.


Het College stelt vast dat verweerder zelf op dit punt verwarring zaait.


In de gewraakte verklaring van 7 november 2001 verklaart verweerder 'in zijn hoedanigheid van psycholoog/behandelaar van dit gezin' onder meer dat zowel de vrouw als klager zich voor advies en begeleiding hebben aangemeld bij verweerders behandelpraktijk.


Ook gaf hij ter zitting te kennen: 'Ik heb de heer A verwezen naar H, psychiater.'

Bovendien was klager een aantal keren in de behandelkamer aanwezig als zijn vrouw werd behandeld, in het licht van problemen vermoedelijk gelegen in het verleden van de vrouw waar echter beide echtelieden ten zeerste mee werden geconfronteerd en door werden belast.


Verweerder is begonnen aan een behandeling waarbij de rol van klager allerminst helder was, het als een blijk van vertrouwen ziend dat klager nu ook zijn eigen echtgenote verwees, ter zake van problematiek waar klager (naar volgens verweerder later bleek) deels ook zelf bij was betrokken.


Tegenover verweerders stellige ontkenning van een behandelrelatie met klager staat de visie van klager zelf zoals die tenminste steun vindt in voormelde omstandigheden. Het had op verweerders weg gelegen om juist in deze bijzondere situatie (een verwijzer die als professional en als echtgenoot ook zelf aanwezig is) te zorgen voor helderheid.

5.2. Het College laat in het midden of er, zoals klager stelt, sprake is geweest van één doorlopende behandeling dan wel van twee behandelperioden (van maart 1998 tot juni 1998 en van oktober 2000 tot juli 2001), zoals verweerder poneert. In elk geval staat vast dat de gewraakte tweede verklaring d.d. 7 november 2001 door verweerder is opgesteld na juli 2001, derhalve na het beëindigen van de behandelrelatie. De verklaring is op verzoek van klagers vrouw door verweerder opgesteld met de uitdrukkelijke bedoeling deze te (doen) gebruiken in een gerechtelijke procedure (voorlopige voorzieningen in de beginfase van de echtscheiding tussen partijen) en de inhoud van de verklaring is zodanig dat daaruit onomwonden blijkt dat verweerder zich vierkant achter de vrouw en de kinderen schaart en hun lezing van de gebeurtenissen als vaststaande feiten presenteert en voorts klager diskwalificeert als vader, waarbij bewust klager niet tevoren is gehoord.

Mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, kan het College tot geen andere slotsom komen dan dat:


a. het verweerder allerminst vrij stond om de bewuste verklaring af te geven, nu hem dit immers tot belangenbehartiger maakt, daar waar de behandelrelatie en de op zijn minst onduidelijke verhouding tussen hem en klager hem ertoe noopten om af te zien van het kenbaar maken van een oordeel als is gegeven;


b. de gekozen bewoordingen te ver gaan en nadrukkelijk partijdigheid tonen in het conflict tussen echtgenoten. Zelfs al zal verweerder slechts hebben beoogd de belangen van de kinderen te dienen - waarbij het zeer de vraag was of verweerder daartoe direct geroepen was te achten -, dan had verweerder een andere weg moeten kiezen (bijvoorbeeld doorverwijzen naar een vertrouwensarts, Bureau Jeugdzorg en/of Raad voor de Kinder-bescherming). Verweerder heeft zich met onvoldoende professionaliteit en distantie in het conflict tussen klager en zijn echtgenote gemengd, met als oogmerk dat klager (voorlopig) zijn kinderen niet meer zou zien en er geen contact zou zijn tussen klager - aan wie niets was gevraagd - en zijn kinderen, teneinde evenwicht, rust en veiligheid binnen het gezin van de vrouw te hervinden. Daarmee heeft verweerder de lezing van één partij in het conflict als enig juiste opgevat en als waarheid gehanteerd en gepresenteerd.

Met het op verzoek van één professional tekortgeschoten. Dit klemt temeer nu verweerder in de onderhavige procedure er nog steeds geen blijk van heeft gegeven te beseffen dat er goede redenen waren voor terughoudendheid.


In zijn behoefte om op te komen voor de belangen van de vrouw en de kinderen heeft hij groen licht aanwezig geacht zonder waarschuwingssignalen, hetgeen hem ernstig valt aan te rekenen.


Hier dient allereerst te worden gewezen op de in artikel 88 van de Wet BIG opgenomen bepaling, die luidt als volgt:


'Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene dat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim ter zijner kennis is gekomen of wat daarbij ter zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.'


Die norm is door verweerder geschonden waar hij vermeldt wat de kinderen hem hebben verteld.

Het College verwijst voorts naar de 'nieuwe beroepscode 1998' (beroepsethiek voor psychologen).

Meer specifiek meent het College dat de KNMG-richtlijn ter zake van het afgeven van verklaringen door artsen
- welke richtlijn overigens niet analoog kan worden toegepast - berust op gedachten en uitgangspunten met betrekking tot de arts-patiëntrelatie en het in acht te nemen beroepsgeheim die ook in een professionele behandelsituatie als hier aan de orde waardevol en inpasbaar zijn te achten.

5.3. Verweerder heeft op verzoek van de vrouw alle kinderen en haarzelf gezien, om de ernst van de gezinscrisis en de psychische gevolgen daarvan voor de kinderen te kunnen vaststellen. Dit suggereert dat het om een behandeling ging, hoewel geen sprake was van verwijzing of aanmelding die door gerichte psychodiagnostiek zou worden gevolgd. Ook het niet geven van informatie aan een of beide ouders suggereert dat er slechts sprake was van een bemoeienis die geen duidelijke status had.


Een dergelijke bemoeienis is niet professioneel. Zeker gezien de complexiteit van de situatie, waarin klager in verschillende hoedanigheden een bekende van verweerder was, nagelaten heeft klager naar zijn kant van het verhaal te vragen, en zijn optreden wel grote (nadelige) gevolgen voor klager zou hebben, had hij zich niet in een dergelijke onduidelijke situatie mogen begeven.


Ook het nalaten door verweerder van collegiaal overleg, waarin hij geadviseerd had kunnen worden omtrent zijn handelwijze en het eventueel overdragen van de behandeling, is niet professioneel.


Verweerder heeft ten onrechte gemeend dat hij het allemaal alleen wel aankon.

Het College meent dat verweerder zichzelf heeft overschat en zich ten onrechte, vanuit een betrokkenheid die hem juist behoorde te waarschuwen, geroepen heeft geacht om zowel klagers vrouw als de kinderen onder zijn hoede te nemen.

5.4. Het College is te rade geworden, vooral gelet op de ernst van de normschending hiervoor vermeld onder 5.2, maar ook in het licht van hetgeen verder is overwogen en geoordeeld, dat de klacht gegrond moet worden verklaard en dat de maatregel van berisping op zijn plaats is.
Hoewel niet aan de orde, overweegt het College nog ten overvloede dat een verzoek tot een kostenveroordeling van klager, zoals door verweerder gedaan, geen steun vindt in de wet (BIG).

Voorts zal deze uitspraak ter publicatie worden aangeboden als in het dictum vermeld.

6. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege te Groningen,

Verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

Bepaalt voorts dat de beslissing, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en het maandblad 'De Psycholoog' ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gegeven door mr. T. Duursma, voorzitter, drs. R. Poll, lid-gezondheidszorgpsycholoog, mw. dr. F.A. Swets-Gronert, lid-gezondheidszorgpsycholoog, mw. dr. G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, lid-gezondheidszorgpsycholoog, mw. mr. C.P. van Gastel, lid-jurist, bijgestaan door mr. J. Sj. Dijkstra, secretaris, en uitgesproken op 11 maart 2003 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

beroepsgeheim
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.