Laatste nieuws

Dokter versus advocaat

Plaats een reactie

Dilemma’s bij het conflict in Utrecht

De dood van een baby in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht roept tal vanvragen op. Hoe open is het ziekenhuis over wat er is gebeurd? Waarom is de zaak niet gemeld aan het tuchtcollege? En vooral: hoe kan een conflict tussen dokters zo langduren en zulke fatale gevolgen hebben? 


 


De geschiedenis in een notendop: kindercardioloog H. van het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ), onderdeel van het UMC Utrecht, werd twee weken aangehouden in verband met de dood van de baby Charlotte Floor in maart 2001. Ze overleed na een verkeerd geplaatste stent in haar eerder geopereerde coarctatio aortae. H. kreeg bij de ingreep geen assistentie van zijn op de afdeling werkzame collega Sreeram, die als specialist geldt op het terrein van zulke complexe katheterisaties. Beide heren hadden ruzie over de promotie van H. H. besloot de zeer moeilijke ingreep zelf uit te voeren, hoewel hij nauwelijks bekwaam was op dit gebied. Wat er vervolgens allemaal misging, kon u vorige week lezen in MC (Het zal je kind maar wezen, MC 48/2002: 1759).

Openheid


Volgens prof. dr. G.H. Blijham, voorzitter van de Raad van Bestuur, is van meet af aan de grootst mogelijke openheid betracht. Binnen een week zijn de ouders door het hoofd van de afdeling en de betrokken kindercardioloog op de hoogte gesteld van de mogelijkheid dat er zaken fout waren gegaan. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) werd ingelicht en het Openbaar Ministerie (OM) is gevraagd om de verklaring van natuurlijke dood te vervangen door een van niet-natuurlijke dood. ‘Zeker in een academisch ziekenhuis moet je niet te snel roepen dat er een fout is gemaakt. Een klimaat waarin dokters aan de veilige kant blijven, doet uiteindelijk de patiëntenzorg geen goed. Vandaar de instelling van een commissie onder leiding van de kinderarts prof. dr. H.A.


Büller, die een onafhankelijk onderzoek moest doen. Vertrouwelijkheid was daarbij een voorwaarde; de ouders waren daarvan op de hoogte. Vier weken later, op 6 april 2001, was het rapport gereed. Een hele serie maatregelen ter verbetering van de gang van zaken op de afdeling was het gevolg.’


Mr. John Beer, advocaat van de ouders, waardeert dat anders: ‘Het ziekenhuis had twee dagen na het overlijden van Charlotte tegen mijn cliënten moeten zeggen dat er ernstige fouten waren gemaakt, dat ze de onderste steen boven zouden halen en dat ze openheid zouden betrachten, ook over de inhoud van Büller. Maar nee, het UMC Utrecht heeft alles verkeerd gedaan, wat het verkeerd kon doen.’ Zo heeft H. - volgens Beer - na het eerste gesprek met de ouders zelfs een spreekverbod gekregen. Blijham zegt dat hij zich dat niet kan herinneren.


Beer deed in juni 2001 aangifte bij het OM: ‘De ouders hebben daarbij gevraagd breed naar de zaak te kijken. Want ook het management van het ziekenhuis heeft grote steken laten vallen. We hebben gevraagd om in eerlijkheid naar het hele plaatje te kijken, zoals - naar nu blijkt - Büller in zijn rapport ook heeft gedaan: het ontbreken van een protocol, niet-deskundig personeel, enzovoort. Dat kun je niet allemaal in de schoenen van die kindercardioloog schuiven.’


Zowel het OM als Beer wilde het rapport in handen krijgen. Het OM vroeg er in een vroeg stadium al om aan de Raad van Bestuur, maar die weigerde het af te geven, ‘omdat er op dat moment geen sprake was van een strafrechtelijk onderzoek’. Daarna gebeurde er maandenlang niets. Blijham: ‘Totdat ze een paar weken geleden voor de deur stonden en het kwamen opeisen.’ Op basis van het rapport werd de kindercardioloog op verdenking van doodslag in voorlopige hechtenis genomen, waaruit hij vorige week donderdag werd ontslagen. Het OM en de rechter-commissaris zijn bij het ter perse gaan van dit nummer een onderzoek gestart onder medewerkers van het kinderhartcentrum.

WOB


Dat nu iedereen van het rapport-Büller kan kennisnemen, is het gevolg van een beroep dat Beer deed op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). De rechter honoreerde zijn verzoek, maar de IGZ wilde het stuk niet afstaan. Voornaamste argument: bij openbaarmaking zou het UMC Utrecht een belangrijk kwaliteitsinstrument worden ontnomen. Om openbaarmaking te voorkomen moest vervolgens het ziekenhuis (en niet de IGZ) in beroep gaan tegen de rechterlijke bepaling; het ging immers om belangen die het UMC Utrecht raakten. De afloop is bekend.


Büller is daar zeer gebelgd over. ‘Ik complimenteer elk ziekenhuis dat het zo aanpakt als het UMC Utrecht. Mijn vernietigende conclusie is geaccepteerd en alle aanbevelingen inclusief de aanstelling van een interim-manager zijn overgenomen. Maar nu dreigt juridisering van de geneeskunde. Niemand zal in gelijksoortige gevallen zijn mond nog opendoen. De rechter heeft een domme uitspraak gedaan. Hij heeft niet gezegd: haal uit het rapport wat relevant is voor de cliënt, geanonimiseerd en op hoofdlijnen. Ik heb immers de totale kindercardiologie doorgelicht. Mijn rapport gaat maar voor een deel over de cliënt van advocaat Beer. Helaas, nu ligt door de actie van een opgeblazen advocaat alles op straat.’


Beer vindt Büllers opvatting ‘schandalig’: ‘Buiten de gezondheidszorg is het volstrekt normaal dat dit soort zaken met open vizier wordt onderzocht. Als strafbare feiten binnen de muren van het ziekenhuis blijven, incrimineert de beroepsgroep zichzelf. Als niet meer het vertrouwen bestaat dat de beroepsgroep op een behoorlijke manier medewerking verleent aan het ontrafelen van calamiteiten, dan bevordert dat juist verdere juridisering.’

Afrekenen


Inspecteur-generaal H. Kingma van de IGZ ziet het dilemma. ‘Dat de letselschadeadvocatuur in opkomst is, is een understatement. De samenleving wil afrekenen. Ik ben een voorstander van een strenger beleid van de inspectie, maar ook van een cultuur van blame-free en shame-free kunnen rapporteren.’ Hij kondigt daarom een rondgang aan langs de voorzitters van ‘alle belangrijke clubs’ (o.a.: KNMG, Orde, CBO) om dit vraagstuk op de agenda te krijgen.


Gek genoeg voelt zowel Beer als Blijham zich gesteund door Kingma’s voornemen. Blijham is voorstander van het soort openheid dat Kingma hier bepleit en Beer zegt: ‘Ik weet dat de inspectie aan mijn zijde staat.’


Dat de inspectie op basis van het rapport-Büller en eigen onderzoek geen aanleiding zag een klacht bij het medisch tuchtcollege in te dienen, heeft de afgelopen weken veel verbazing gewekt. Advocaat Beer: ‘Om nu te zeggen: iedereen heeft schuld, dus we doen niets, is een logica die ik niet begrijp. De inspectie heeft zich er sowieso met een Jantje van Leiden afgemaakt: ze hebben niet eens met de ouders gesproken.’


Terugkijkend vindt ook Kingma dat er ‘wel wat is af te dingen ’ op het besluit niet naar het tuchtcollege te stappen. ‘Dat is een individuele afweging van de betrokken inspecteur.’ Het is voor Kingma wel aanleiding nog eens te kijken naar de procedure in dit soort zaken: ‘Wij streven naar eenheid van beleid. We willen gelijke rechtsbedeling, maar de grote professionele autonomie van de inspecteurs willen we ook handhaven.’


Een ander punt is dat op de afdeling Kindercardiologie van het WKZ al eerder, in 1995, ernstige misstanden aan het licht waren gekomen.1 Had de inspectie niet meer en langer de vinger aan de pols moeten houden?


Kingma: ‘Ja, is het gemakkelijke antwoord. Maar wat is reëel?’ Aanvankelijk heeft de IGZ de teugels ook strak gehouden en moesten, nadat in september 1996 de hartoperaties werden hervat, elke drie maanden resultaten worden gerapporteerd. Blijham: ‘In 1999 is er een finale audit geweest door buitenlandse deskundigen. Vanaf die tijd heeft de inspectie het toezicht gestaakt.’


Het ging inderdaad enige tijd goed totdat er een conflict rees tussen kindercardioloog H. en hoogleraar N. Sreeram. Dat conflict lag mede ten grondslag aan de fatale ingreep. Sreeram had kort de leiding gehad van de afdeling maar wordt door een ingewijde omschreven als ‘een chaoot’ en werd uit zijn functie ontheven. Jarenlang zouden voorstellen vanuit de afdeling voor een nieuwe leidinggevende structuur door de Raad van Bestuur zijn getorpedeerd. Heeft het management de ruzie dus te lang op zijn beloop gelaten?


Blijham vindt van niet. In eerste plaats was het nooit de bedoeling dat kindercardiologie een afzonderlijk hoofd kreeg. Kindercardiologie en Kinderhartchirurgie hadden samen een hoofd: kinderhartchirurg F. Hitchcock. Ten tweede: ‘Het overlijden van het kind is niet het gevolg van een ruzie. De feitelijke ingreep heeft daartoe geleid. Maar dat er animositeit was, ja, dat wisten we. Het had onze aandacht en we waren hard bezig daar iets aan te doen. Ondertussen was er geen twijfel over de kwaliteit van de zorg. Die was goed.’

Trots


Ruim een jaar geleden schreef Blijham een stuk2 over hoe te handelen in een zaak als deze. Hij blijkt nauwgezet zijn eigen receptuur te hebben gevolgd. Pakt hij het een volgende keer dus weer zo aan?


‘Goede vraag. Het klinkt misschien gek,  maar ik kijk toch met een zekere trots terug op wat we op de afdeling Kindercardiologie de laatste anderhalf jaar voor elkaar hebben gekregen. Maar stel: er is weer een incident. Dan zal ik eerst met de inspectie om de tafel gaan zitten en spreken over de vraag: welke informatie zullen we u schriftelijk geven en welke gegevens zullen we met u mondeling uitwisselen? Want je weet nu niet wat er allemaal in het natraject gebeurt met dat schriftelijke materiaal.’

Referenties


1. Meijboom EJ. De les van een conflict. Het verhaal van een klokkenluider. In: Over de schreef, P. Lens & Ph. Kahn (red.), Utrecht: 2001.  2. Blijham GH. De Raad van Bestuur en professionele fouten. In: Over de schreef, P. Lens & Ph. Kahn (red.), Utrecht: 2001

  • Henk Maassen

    Henk Maassen is journalist bij Medisch Contact, met speciale belangstelling voor psychiatrie en neurowetenschappen, sociale geneeskunde en economie van de gezondheidszorg.  

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.