Laatste nieuws
2 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Zeventig jaar klagen over geneeskundige verklaringen

Plaats een reactie

In Medisch Contact nummer 45 vroegen wij het ons bij de toen gepubliceerde tuchtzaak nog af: Zou het ooit eens zo ver komen dat tuchtcolleges zich niet meer hoeven te buigen over casuïstiek waarin een behandelend arts op te lichtvaardige wijze een geneeskundige verklaring afgeeft? Een blik in de geschiedenis doet vermoeden dat het juiste antwoord waarschijnlijk ‘nee’ is. Uw grootvaders - mits zij arts waren - deden het immers al?


Al in een van de eerste gepubliceerde tuchtzaken sinds op 1 juli 1930 ‘de wet, houdende nadere voorschriften ten aanzien van de uitoefening der geneeskunst, welke als tuchtwet van geneeskundigen, tandartsen en vroedvrouwen wordt aangeduid’ in werking trad, krijgt een arts de ons bekende maatregel van waarschuwing opgelegd. Niets nieuws onder de zon, zult u zeggen.


De in de crisisjaren van de vorige eeuw aangeklaagde arts liet zich door de vader van een doofstom meisje vermurwen om via een geneeskundige verklaring de onderbreking van haar schoolbezoek te legitimeren. En dat nog wel voor een behandeling bij een magnetiseur, echter via een erg doorzichtige omweg langs een regulier werkend arts. De arts had, volgens het medisch tuchtcollege te Amsterdam, beter eigen onderzoek moeten doen en niet zo lichtvaardig het attest moeten schrijven. Daarnaast had hij zich niets moeten aantrekken van de toen al zware druk die op geneeskundigen werd uitgeoefend om op grote schaal verklaringen te verlangen ‘die de eigenlijke beroepsuitoefening van den medicus soms slechts zijdelings raken’. Hij had, zoals dat voor de inwerkingtreding van de Wet BIG in 1997 nog officieel heette,  ‘het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnd’.


Voordat deze fraaie volzin als tuchtnorm bij wet in 1930 werd geïntroduceerd, bestonden er vanaf 1818 al ‘commissiën van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt’, die zo goed en zo kwaad als zij konden hun beroepsgenoten ‘vermaanden, terechtwezen of bemoedigden’. Veel druk konden ze niet uitoefenen. De nog niet koninklijke NMG introduceerde in 1903 haar interne Maatschappijrechtspraak, maar in de jaren twintig achtte minister prof. mr. Aalberse de tijd rijp voor een wettelijke regeling. Niet zonder slag of stoot - Aalberse was inmiddels Kamerlid geworden - kwam deze wet door de Tweede Kamer. Criticasters zagen geen toegevoegde waarde in nóg een tuchtcollege naast dat van de NMG. Echter ook toen was niet iedere arts lid van de NMG. En ook toen al, evenals nu, vormde de gewenste samenstelling van het tuchtcollege onderwerp van discussie: een door dezelfde (K)NMG gesteund amendement om toch vooral een medicus en niet een jurist als voorzitter van de tuchtcolleges te benoemen sneuvelde in de Kamer met 34 tegen 31 stemmen. Een belangrijk doel van de nieuwe wet - die pas veel later ‘medische tuchtwet’ zou worden genoemd - was het bestrijden van hen ‘die hun diploma gebruiken, om de onbevoegdheid van kwakzalvers te dekken’. Veel tuchtzaken gingen daar in de beginperiode ook over.


Niets nieuws. Ook in de beginjaren was het voor de geneeskudige een zeer onaangename gewaarwording om voor de tuchtrechter te verschijnen en ook toen al waren er ‘tot klagen bevoegden’ die bij het minste dat hen niet aanstond de dokter voor de rechter wilden dagen. Geduld met deze klagers en toch maar terechtstaan, werd de arts toen aangeraden, met de enige rustgevende zekerheid dat hem niets kon gebeuren.


De arts uit de 21ste eeuw lijkt ter voorkoming van tuchtzaken een iets proactiever beleid te voeren.

 

B.V.M. Crul, huisarts
mr. W.P. Rijksen

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.