Laatste nieuws
9 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Geheime intieme relatie

Plaats een reactie


Een arts mag verliefd worden op iemand uit zijn of haar patiëntenkring. Althans volgens het Regionaal Tuchtcollege Groningen in deze met gesloten deuren behandelde zaak. Niets van ‘dat moet eigenlijk toch niet kunnen’, of van een - zij het in praktijk niet altijd eenvoudig te hanteren - afkoelingsperiode. ‘Ook artsen mogen verliefd worden en een (nieuwe) relatie aangaan’, aldus het College. Maar voor u nou direct de daad bij het woord voegt, toch even opletten wat het College exact zegt en hoe u daar vanuit professioneel oogpunt mee omgaat. Nog los van alle andere gevolgen voor praktijk en privé. De arts uit onderstaande tuchtzaak had het volgens het Regionaal College in ieder geval niet goed gedaan. Hij kreeg dan ook de maatregel van waarschuwing opgelegd. Overigens ongemotiveerd, terwijl het College overweegt dat vanwege het hoge ethische gehalte ... ‘een zwaardere dan de lichtste sanctie verdedigbaar (zou) zijn.’


Maar probeert u, hoe moeilijk ook, toch zelf eens heel even en heel ondeugend weg te dromen en u de vraag te stellen


- puur als vingeroefening - hoe ú het zou hebben gedaan. Hoe zou u hebben gehandeld als u verliefd was geworden op en daarna een geheime relatie was aangegaan met een patiënt(e) die tevens tot de kennissenkring van de wederzijdse families behoorde? Als de relatie inmiddels een zodanig openlijke vorm zou hebben aangenomen dat u intrekt bij uw geliefde, is het wel duidelijk dat u subiet de arts-patiëntrelatie met het hele gezin dient te verbreken of eigenlijk allang had moeten verbreken. De vertrouwenspositie is immers in het geding? Dat was de terechte mening van het Tuchtcollege in onderstaande zaak, waarin sprake was van een opnieuw ontstaan van een geheime affectieve relatie. Maar op welke wijze de arts in de geheime fase dat verbreken had moeten doen, gaf het College niet aan. Onder welk voorwendsel had hij de gezinsleden van zijn geheime geliefde de deur moeten wijzen? Dat was volgens het College vooral een zorg van de arts zelf. Het College wilde niet aannemen dat de arts daartoe geen enkele mogelijkheid ten dienste stond. Maar weet ú het al?


Discussieer mee op onze vernieuwde site in de rubriek Tuchtzaken: www. medischcontact.nl


B.V.M. Crul, huisarts


mr. W.P. Rijksen


Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 21 september 2000 binnengekomen klacht van A, wonende te C, klager; tegen B, huisarts te C, verweerder.

1. Procedure

Het College heeft kennis genomen van:


- het klaagschrift d.d. 19 september 2000, ontvangen op 21 september 2000;


- het verweerschrift d.d. 5 maart 2000, ontvangen na rappèl (de eerste uitnodiging bleek verweerder niet te hebben bereikt);


- het proces-verbaal van het gehouden vooronderzoek.

De klacht is behandeld ter terechtzitting, gehouden te Groningen op 23 april 2001. Beide partijen zijn daar verschenen,
klager bijgestaan door mr. D, advocaat te E. De behandeling vond om gewichtige redenen plaats met gesloten deuren.

2. Standpunten van partijen

a. De klacht


De klacht houdt het volgende in.


Verweerder heeft een geheime intieme relatie gehad met klagers echtgenote, wellicht al vanaf 1996 (of 1995), in de periode waarin hij huisarts was van klager en diens gezin.


Deze relatie kwam in mei 1998 aan het licht, waarna een scheidingsprocedure is gestart. Sinds enige jaren woont klagers voormalige echtgenote nu samen met verweerder.


Klager vindt dat het aangaan en onderhouden van een geheime intieme relatie met de vrouw die toen zijn echtgenote was, in strijd is met de zorgvuldigheid en zorg die verweerder als huisarts in acht behoorde te nemen jegens klager en zijn naaste betrekkingen daar waar verweerder hem - klager - had behoren te informeren dat hij jegens hem niet langer als huisarts kon optreden.


Het door verweerder gevoerde verweer grieft klager in zoverre dat daaruit zijns inziens enkel blijkt van beledigende opmerkingen jegens hem en geen enkel normbesef wordt getoond voor verweerders foutief handelen als huisarts jegens klager en zijn naaste betrekkingen.

Ter zitting is daaraan toegevoegd:


- Verweerder is sinds 1991-1992 huisvriend van het gezin van klager. Consulten vonden niet alleen op formele wijze maar ook wel informeel plaats. Verweerder leidde klager tevens als arts om de tuin teneinde zijn geheime relatie te onderhouden. Hij bracht medicijnen aan huis als klager er niet was en stond na de laatste bevalling de kraamhulp niet toe aanwezig te zijn als hij klagers vrouw bezocht. Verweerder had zelf de bevalling gedaan. Zelfs werd klager aangeraden ook maar een buitenechtelijke relatie aan te gaan als remedie voor fysieke en psychische problemen, waarbij ook twee plaatselijke kandidaten werden genoemd.


 In 1996 heeft klagers dochter verweerder meermalen geconsulteerd wegens maag- en darmklachten.


 Het grieft klager dat verweerder nimmer zijn excuses heeft aangeboden.


 Met indiening van de klacht is gewacht totdat in de scheidingsprocedure de zaken met betrekking tot de kinderen waren geregeld; de stap naar het College is toen al wel aangekondigd.

b. Het verweer


Verweerder erkent een relatie te zijn aangegaan met klagers voormalige echtgenote in een fase waarin het gezin patiënt was in zijn praktijk. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de relatie niet is ontstaan uit een arts-patiëntrelatie. Er waren op sociaal terrein geregeld vriendschappelijke contacten en daaruit is de relatie ontstaan.


Het klopt dat het enige tijd duurde voordat de relatie werd bekendgemaakt. De reden was dat de grote implicaties die dit zou hebben voor beider privé-leven hen deed aarzelen. Vanuit zijn narcistisch gekrenkte persoonlijkheid is klager nog maar uit op één ding, en dat is wraak op zijn vroegere echtgenote en op verweerder.

Tijdens het vooronderzoek verklaarde verweerder:


- Begin 1996 ontstond een kortstondige relatie. Tevoren hadden beide echtparen al jaren een vriendschapsrelatie en waren er gemeenschappelijke activiteiten; van het een kwam het ander en zo ontstond een relatie.


- Vervolgens poogden beiden hun huwelijk te redden - in welke periode klagers vrouw nog zwanger werd en een kind van klager kreeg - maar dit lukte toch niet; in 1998 ontstond er opnieuw een  relatie. In mei 1998 brak klager met zijn echtgenote, die enige maanden daarna bij verweerder introk.


- In de periode van de kortstondige relatie en daarna is er geen arts-patiëntcontact geweest met klager.


- Nadat in 1998 bekend werd dat verweerder en klagers vrouw verder wilden met hun relatie is de relatie arts-patiënt met klager formeel verbroken.


- Klager voelt zich gekrenkt en ligt op verschillende manieren dwars en is, hoewel hij reeds lang een nieuwe relatie heeft, kennelijk nog steeds uit op wraak.

Ter zitting heeft verweerder ontkend dat hij bij afwezigheid van klager medicijnen thuis bezorgde en dat hij klager heeft aangeraden ook maar ‘vreemd te gaan’. De patiëntenkaart is ten opzichte van klager blanco over de betreffende periode. Tijdens de zwangerschap van klagers echtgenote bestond slechts een vriendschapsrelatie die duurde tot eind 1997.
In de woonplaats van partijen bestaan zo veel vriendschappelijke contacten dat de vriendschap moeilijk argument kon zijn om de arts-patiëntrelatie te verbreken.

3. Beoordeling van de klacht


a. Ter beoordeling staat of verweerder door zekere tijd huisarts te zijn van een gezin terwijl hij met de moeder een geheime intieme relatie had, heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als arts behoorde te betrachten ten opzichte van klager en de leden van diens gezin dan wel heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.


Bij de beantwoording van die vraag zijn klagers beweegredenen voor het indienen van de klacht op zich niet relevant te achten. Wat ter toetsing door klager is voorgelegd, is een duidelijk geformuleerde klacht op het terrein waar het College tot oordelen bevoegd en in casu geroepen is.


Dat de buitenechtelijke relatie niet is voortgekomen uit een arts-patiëntrelatie - een door verweerder meerdere malen aangevoerde omstandigheid - is te dezen minder relevant nu niet klagers vroegere echtgenote de klacht heeft ingediend. Verweerder miskent dat het onderhouden van een geheime, intieme relatie met een lid van een tot zijn praktijk behorend gezin ook de andere leden van dat gezin en zijn arts-patiëntrelatie met hen raakt.

b. Klager gaat ervan uit dat de al in 1996 (zijns inziens mogelijk zelfs in 1995 begonnen) affectieve relatie tussen verweerder en zijn vroegere echtgenote nimmer verbroken is geweest en steeds heeft voortgeduurd.


Het College zal hierbij niet behoeven stil te staan nu verweerder heeft erkend dat de begin 1996 ontstane, kortstondige relatie eind 1997 weer opbloeide en sindsdien heeft voortgeduurd. Dat betekent dat - toen voor betrokkenen duidelijk was dat er meer was dan vriendschap en de relatie werd hervat - het nog een halfjaar heeft geduurd voordat (doordat een en ander uitkwam) de arts-patiëntrelatie met klager en het gezin werd verbroken. Dat was, zeker na de voorgeschiedenis in 1996, langer dan een aan een arts in zo’n positie te gunnen (korte) bedenktijd, zodat in de lezing van beide partijen sprake is geweest van een periode waarin verweerder zowel huisarts was van klagers gezin als geliefde van diens echtgenote.


Bij de beantwoording van de voorliggende vraag staat het verliefd worden van een arts op iemand die ook van zijn patiëntenkring deel uitmaakt, niet ter discussie. Ook artsen mogen verliefd worden en een (nieuwe) relatie aangaan. Vraag is, hoe zij daar uit professioneel oogpunt mee behoren om te gaan.


Of in de betreffende periode ook de facto hulp van de arts is ingeroepen, is naar het oordeel van het College in beginsel niet van belang. De relatie patiënt-huisarts bestaat zo lang deze niet is verbroken; uit hoofde van die specifieke relatie wordt eerstelijns medische hulp geboden, kan deze worden ingeroepen en heeft de arts (die ook de patiëntengegevens beheert) een vertrouwenspositie.


Om die positie gaat het.

In casu (b)lijkt trouwens wel degelijk vanuit het gezin medische hulp te zijn gevraagd en verkregen toen verweerder een intieme relatie had met de moeder uit het gezin. Bovendien heeft klager ertoe aanleiding gezien om een DNA-test te doen plaatsvinden met betrekking tot de vraag wie de verwekker was van het jongste kind, ter wereld gekomen onder begeleiding van verweerder.


Het College meent dat het onderhouden van zo’n intieme relatie de arts-patiëntrelatie met de andere leden van het gezin kan - en doorgaans ook: zal - schaden. Vooral omdat degene die bij uitstek is geroepen eerstelijns medische hulp te verlenen ook voor andere tot het gezin behorende patiënten (man of kind) een zeer relevante vertrouwenspositie inneemt, waardoor de arts zich jegens die andere leden van het gezin vermoedelijk niet steeds vrij en op zijn gemak zal voelen als zijn hulp wordt ingeroepen, en er aldus een onbalans zal ontstaan die niet strookt met de zuivere uitoefening van de geneeskunst.


Verweerder moet dit toch al in 1996 hebben bemerkt/gevoeld toen hij klagers dochter behandelde en de bevalling deed van klagers derde kind.

Naar het oordeel van het College strekt de professionele grondregel dat een arts-patiëntbehandelrelatie niet kan en mag samenvallen met een affectieve relatie en dat, als betrokkenen de affectieve relatie wensen te handhaven, de arts de behandelrelatie aan een ander dient over te dragen, er ook toe dat een arts zo’n affectieve relatie niet mag combineren met een arts-patiëntrelatie met de leden van het gezin van de betrokken persoon omdat die arts-patiëntrelatie evenzeer dient los te staan van privé-gevoelens als aan de orde.

Het College heeft niet kunnen bemerken dat verweerder (die wel vindt dat een en ander ‘niet de schoonheidsprijs verdient’) inmiddels ook dat inzicht heeft verworven; integendeel, hij beperkt zich tot zijn verhouding met de liefdespartner en ziet in klager niet iemand die ook - net als de overige gezinsleden - zijn patiënt was, maar iemand die hem en zijn vroegere vrouw wil dwarszitten.
Op het moment dat het hem duidelijk was dat er opnieuw een (in klagers visie: voortdurende) affectieve relatie was ontstaan met klagers vrouw c.q. de moeder uit het gezin, had verweerder de arts-patiëntrelatie met de leden van dat gezin behoren te verbreken. Op welke wijze hoeft het College hier niet aan te geven (dat was vooral de zorg van verweerder zelf), maar het College wil niet aannemen dat de arts daartoe geen enkele mogelijkheid ten dienste stond.

De klacht wordt, gelet op het vorenstaande, gegrond verklaard.

Vanwege het hoge ethische gehalte zou een zwaardere dan de lichtste sanctie verdedigbaar zijn. Er was sprake, willens en wetens, van voortdurend gedrag.
Toch zal het College volstaan met een waarschuwing; wat er gebeurde, had niet mogen gebeuren en de arts zal zich dit alsnog bewust dienen te zijn.

Het College acht het om redenen aan het algemeen belang ontleend, aangewezen dat deze beslissing wordt gepubliceerd, geanonimiseerd als aangegeven in artikel 71 van de Wet BIG.

4. Beslissing


Het Regionaal Tuchtcollege te Groningen

Verklaart de klacht gegrond;
Legt op de maatregel van waarschuwing;

Bepaalt dat deze beslissing ter publicatie wordt aangeboden, als hiervoor aangegeven.
Aldus gegeven door: mr. T. Duursma, voorzitter; drs. J.B. Schneider, lid-geneeskundige; dr. T.D. Ypma, lid-geneeskundige; drs. F. Krijnen, lid-geneeskundige; mr. R. Giltay, lid-jurist, bijgestaan door mr. J.Sj. Dijkstra, secretaris, en uitgesproken op  29 mei 2001 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris. <<

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.