Laatste nieuws
4 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 24 april 2001

Plaats een reactie

Verloop van de procedure


A - hierna te noemen klager - heeft op 3 november 1999 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D - hierna te noemen de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 mei 2000, nr. 99/289, heeft dat College de klacht zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.



Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in hoger beroep ingediend.



De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 9 november 2000, waar partijen zijn verschenen. Klager werd vergezeld door zijn zuster mw. F, de arts werd bijgestaan door zijn raadsvrouwe.

Beslissing in eerste aanleg


Het Regionaal Tuchtcollege is in de bestreden beslissing van de volgende feiten uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op een door verweerder afgegeven medische verklaring omtrent klagers moeder, geboren op 12 september 1915 en overleden op 4 februari 1999, verder te noemen: de patiënte. Zij is tot haar overlijden opgenomen geweest in het verzorgingshuis G te D, verder te noemen: het verzorgingshuis. Verweerder was sedert 1996 de huisarts van de patiënte.



Op 10 juli 1998 werd verweerder gebeld door een medewerker van het verzorgingshuis. Bijna een jaar later, op 24 april 1999, heeft verweerder desgevraagd dit gesprek schriftelijk vastgelegd. De inhoud daarvan luidt als volgt:


‘Dit betreft een medische verklaring dat op 10 juli 1998 het verzorgingshuis te D mij naar mijn mening heeft gevraagd inzake aanmelding van mw. H bij de indicatiecommissie i.v.m. de zware verzorging van mevrouw. De familie was van mening dat dit niet nodig was, het verzorgingshuis wél. Ik was het eens met de mening van D en heb - desgevraagd - hun verzoek ondersteund.’

De klacht tegen de arts luidt dat hij door een medische verklaring betreffende de gezondheid van de patiënte te verstrekken aan het verzorgingshuis, onzorgvuldig heeft gehandeld. Volgens klager was de arts hiertoe niet bevoegd.

Aan de bestreden beslissing liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

Uit de inhoud van de brief van 24 april 1999 kan worden afgeleid dat de directie van het verzorgingshuis verweerder op 10 juli 1998 telefonisch om inlichtingen heeft gevraagd alvorens een indicatieadvies over de overplaatsing van patiënte naar een verpleeghuis bij de gemeentelijke indicatiecommissie in te dienen. Anders dan klager meent, leidt het college daaruit niet af dat verweerder een medisch oordeel over de gezondheidstoestand van de patiënte heeft gegeven. Te meer nu vaststaat dat de indicatiecommissie de uiteindelijke beslissing neemt over de verpleeghuisindicatie. Aan het feit dat verweerder het eens was met het voornemen van de directie de indicatiecommissie in te schakelen, mag niet de conclusie worden verbonden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college ziet daarom geen aanleiding om verweerder een verwijt als bedoeld in artikel 47, lid 1, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg te maken.



Klager houdt in hoger beroep vol dat de arts tweemaal een medische verklaring omtrent de patiënte heeft afgegeven aan derden, niet-medici, waartoe hij niet bevoegd was, omdat hij daartoe geen toestemming van klager als algemeen gevolmachtigde van zijn moeder had gekregen.



Verweerder meent dat hij slechts één verklaring over de behoefte aan zorg van de dementerende patiënte heeft afgegeven, die hij later schriftelijk heeft bevestigd, en dat hij in het belang van de patiënte heeft gehandeld door te adviseren als hij heeft gedaan.

Vaststaande feiten en
omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van dezelfde feiten en omstandigheden als in eerste aanleg.

Beoordeling

van het hoger beroep


In het verzorgingshuis ontving de patiënte, die sinds 1996 dementerende was, alleen verzorging van bejaardenverzorgsters. Gezien haar conditie werd de verzorging te zwaar in het verzorgingshuis. In zo’n geval kan de procedure ingevolge artikel 60 van de Wet BOPZ in gang worden gezet. Dementerende patiënten zijn niet in staat betreffende de overplaatsing van een verzorgingshuis naar een verpleeghuis een bereidheidsverklaring af te geven. Ten aanzien van de toestemming van de wilsonbekwame patiënt geldt dat toestemming dient te worden gevraagd aan diens schriftelijk gemachtigde, overeenkomstig het bepaalde in art. 465 lid 3 boek 7 BW, tenzij dat niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.



In het onderhavige geval was bekend dat de familie van de patiënte zich verzette tegen overplaatsing naar een verzorgingshuis. De hulpverlenende arts achtte het echter in het belang van de verzorging van de patiënte dat zij wel werd overgeplaatst. In het belang van de patiënte mocht hij zijn verklaring, die overigens niet de kwalificering van een medische verklaring verdient, buiten de gevolmachtigde van de patiënte om afgeven ten behoeve van de besluitvorming in de indicatiecommissie.



Dat neemt niet weg dat het beter ware geweest als er contact was geweest tussen de arts en de familie vóórdat de arts zijn advies had verstrekt. Dat er geen contact is geweest, valt de arts niet tuchtrechtelijk te verwijten, te meer niet, nu niet is komen vast te staan dat hij ooit contact met de familie had gehad.


De bestreden beslissing dient derhalve te worden bevestigd.

Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het hoger beroep;

bepaalt dat deze beslissing op voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact met verzoek tot plaatsing.
Aldus gegeven in Raadkamer door mr. K.E. Mollema, voorzitter; mr. A.E. du Perron, mr. H.S. Pruiksma, leden-juristen; F.M.M. van Exter, dr. P. Leguit, leden-geneeskundigen; mr. F.A. Arnbak-d’Aulnis de Bourouill, secretaris en terstond uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2001 door mr. R.A. Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.