Laatste nieuws
5 minuten leestijd
Uitspraak tuchtcollege

MC 10 - Extra-uteriene graviditeit

Plaats een reactie

De buitenbaarmoederlijke zwangerschap: verraderlijk in symptomen en met een soms sluipend begin en foudroyant verloop. Een mogelijke, haast klassieke, misser met grote gevolgen. Zo ook in onderstaande zaak, waarin het Regionaal Tuchtcollege aanvankelijk nog de hand over het hart streek, maar het Centraal Tuchtcollege strenger oordeelde. De casus spreekt voor zich.

Klaagster meldde het welhaast klassieke symptomencomplex van een zich bij haar ontwikkelende en uiteindelijk geruptureerde extra-uteriene graviditeit. Ook haar voorgeschiedenis had in die richting kunnen wijzen: eerdere miskramen en een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. De waarnemend en aangeklaagde arts had op basis van telefonisch verkregen informatie en van urineonderzoek echter ‘zwangerschapsbraken’ bovenaan in zijn differentiaaldiagnose staan. Bovendien ontkende hij door klaagster voldoende op de hoogte te zijn gebracht van haar situatie. ‘Onterecht en onzorgvuldig’ oordeelde het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en legde de arts alsnog de maatregel van waarschuwing op.

B.V.M. Crul, huisarts

mr. W.P. Rijksen



Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg d.d. 12 oktober 2000

Beslissing in de zaak van A, wonende te B, appellante, oorspronkelijk klaagster, tegen C, huisarts, wonende te B, verweerder.

1. Het verloop van de procedure

De partijen worden verder (ook) klaagster en de huisarts genoemd.

Klaagster heeft bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven (verder ook: het RTC) tegen de huisarts een klacht ingediend, ingekomen op 25 februari 1998.

De klacht is behandeld op de zitting van het RTC van 4 november 1998, op welke zitting klaagster, de huisarts en een tweetal getuigen zijn gehoord.

Bij beslissing, uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 1999, heeft het RTC de klacht, als ongegrond, afgewezen.

Klaagster heeft een beroepschrift, gedateerd 22 maart 1999, ingediend. Dit beroepschrift is op 23 maart 1999 ingekomen.

Namens klaagster is vervolgens een ‘memorie van grieven’ genomen, waarna namens de huisarts een verweerschrift is ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare zitting van 6 juni 2000.

Klaagster en haar raadsman, D, advocaat te B, hebben het beroep toegelicht. De huisarts en zijn raadsman, E, advocaat te F, hebben het verweer toegelicht. Ter zitting zijn een tweetal getuigen, te weten de echtgenoot en de schoonvader van klaagster gehoord.

E heeft pleitnotities overgelegd.

2. De bestreden beslissing

Bij de bestreden beslissing heeft het RTC de klacht van klaagster afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwijst voor de overwegingen welke het RTC aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd naar die beslissing.

3. De klacht

De klacht is gebaseerd op het volgende.

Op 15 februari 1997 te ongeveer 15.15 uur belde de echtgenoot van klaagster de huisarts, die toen als waarnemer dienst deed, met het verzoek bij klaagster thuis op visite te komen, daar klaagster, die zwanger was, zich zeer misselijk voelde.

Klaagsters echtgenoot kreeg het advies om met urine van zijn vrouw voor nader onderzoek naar de huisarts te komen. De huisarts gaf een zetpil tegen de misselijkheid mee.

Op 16 februari 1997 heeft de echtgenoot weer met de huisarts gebeld, wederom met het verzoek op visite te komen. Klaagster voelde hevige buikpijn.

De arts weigerde te komen.

Klaagsters echtgenoot heeft daarop het ziekenhuis te B gebeld. Het ziekenhuis stuurde een ambulance. Tijdens het vervoer naar het ziekenhuis bleek klaagster in een diepe shock te zijn. Er was sprake van een geruptureerde EUG (buitenbaarmoederlijke zwangerschap) met een aanzienlijk bloedverlies.

4. Het verweer

De huisarts stelt dat hij op zaterdagavond 15 februari 1997 is gebeld door de echtgenoot van klaagster met de mededeling dat klaagster, die sedert korte tijd zwanger was, last had van misselijkheid en matig braken. Gezien het gepresenteerde beeld ging de huisarts uit van het bestaan van zwangerschapsbraken.

Om de gevolgen hiervan te kunnen beoordelen besloot de huisarts een urineonderzoek uit te voeren, waartoe hij klaagsters echtgenoot verzocht urine naar de praktijk te brengen. Omdat het onderzoek niets opleverde, heeft de huisarts volstaan met het voorschrijven van medicatie - Emesafene - in verband met braken. De huisarts stelt dat hij voorts heeft geadviseerd contact met hem op te nemen bij uitblijven van verbetering en de temperatuur van klaagster in de gaten te houden.

Op zondagochtend 16 februari 1997 te 09.00 uur werd de huisarts gebeld door klaagster. Zij zei dat zij zich niet goed voelde en, met name bij het opstaan, duizelig was. De huisarts heeft daarop toegezegd om ongeveer 12.00 uur op visite te zullen komen.

5. Beoordeling in hoger beroep

5.1 Partijen verschillen van mening over een aantal feiten of omstandigheden.

Klaagster stelt, daarbij gesteund door haar (als getuigen gehoorde) echtgenoot en schoonvader, dat aan de huisarts is meegedeeld:

- (op zaterdag) dat klaagster zich ziek voelde, misselijk en met pijn in de onderbuik;

- (op zaterdag) dat klaagster eerdere miskramen en een buitenbaarmoederlijke zwangerschap had meegemaakt;

- (op zondagochtend) dat klaagster bij vlagen buiten bewustzijn was en hevige buikpijn had.

5.2 De huisarts stelt dat hij van dit alles niet op de hoogte was.

5.3 In ieder geval staat vast dat klaagster in de loop van de zondagochtend, tijdens het vervoer naar het ziekenhuis, in shock is geraakt. Zoals hierboven reeds is weergegeven, is in het ziekenhuis geconstateerd dat er sprake was van een geruptureerde EUG met een aanzienlijk bloedverlies.

Het kan dan niet anders dat klaagster op zondagochtend toen de huisarts werd gebeld buikpijn heeft gehad en dat zulks aan de huisarts, bij een deugdelijk telefonisch onderzoek, zou moeten zijn duidelijk geworden.

5.4 Wat er zij van de vraag of de huisarts op de hoogte was van hetgeen in rov. 5.1 is weergegeven, treft de huisarts een verwijt.

Hierbij staat het volgende voorop.

Een huisarts dient zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de patiënt en zijn omgeving, hetgeen gemakkelijker zal zijn naarmate de arts de patiënt langer kent.

Een waarnemer die de patiënt niet kent, is tot bijzondere voorzichtigheid gehouden.

5.5 Dat de huisarts, zoals hij heeft betoogd, eerst de werkdiagnose: zwangerschapsbraken heeft gesteld en te kennen gaf de urine van klaagster te willen onderzoeken, kan hem niet als verwijt worden aangerekend.

Toen het urineonderzoek evenwel niets opleverde, had de huisarts, nu de beschreven symptomen niet per se als onbeduidend konden worden beschouwd en de geuite ongerustheid (kennelijk) moeilijk op de juiste waarde kon worden getaxeerd, zich ter plaatse van de situatie dienen te vergewissen.

Dat heeft hij nagelaten.

5.6 Hetgeen in de voorlaatste zin van rov. 5.5 is weergegeven, geldt a fortiori voor de (vroege) zondagmorgen. Toen de huisarts op zondagmorgen rond 09.00 uur werd gebeld, was er voor hem reden en noodzaak onverwijld bij klaagster op visite te gaan, en niet eerst om 12.00 uur.

Ter zitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de huisarts desgevraagd meegedeeld dat er op zichzelf voor hem geen beletsel was een visite af te leggen.

5.7 Het voorgaande betekent dat de huisarts heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 47, lid 1 aanhef en onder a van de Wet BIG en dat hem daarvan een verwijt valt te maken.

De beslissing van het RTC moet worden vernietigd en aan de huisarts moet worden opgelegd de maatregel van waarschuwing.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze beslissing in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht met het verzoek tot plaatsing, een en ander zoals in het dictum te bepalen.

6. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven van 10 februari 1999;

en opnieuw rechtdoende:

legt aan de huisarts op de maatregel van waarschuwing;

bepaalt dat deze beslissing wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant en door toezending aan Medisch Contact en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht met het verzoek tot plaatsing, een en ander zoals bepaald in artikel 71 van de Wet BIG.

Aldus gegeven in Raadkamer door mr. P. Neleman, voorzitter; mr. A.H.A. Scholten, mr. H.L.C. Hermans, leden-juristen; dr. R.A. Verweij, mw. E.C.M. Plag, leden-geneeskundigen; mr. H.J. Walter-Ebbenhout, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2000, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

zwangerschap
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.