Laatste nieuws
Ben Crul
12 minuten leestijd

Bedrijfsarts moet de regeltjes kennen

Plaats een reactie

De curatief werkende artsen onder u kennen ook regeltjesleed, maar zullen toch blij zijn dat ze niet op de hoogte hoeven te zijn van het bepaalde in artikel 36b, eerste lid ARAR, in verbinding met artikel 30, eerste lid, onderdeel e van de Wet SUWI, of van het derde lid van artikel 36b ARAR. Deze artikelen gaan over het recht op een second opinion door het UWV en over het recht binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies van de arts een hernieuwd onderzoek aan te vragen.

De aangeklaagde bedrijfsarts had de ontevreden keurling - het ging over de mate van arbeidsongeschiktheid - wel nadrukkelijk op de mogelijkheid van een second opinion bij het UWV gewezen. Maar de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek binnen drie dagen, nee, daar wist hij zelf ook niets van.

En dat wordt hem tuchtrechtelijk aangerekend, met weliswaar de minst zware maatregel: een waarschuwing zonder het stempel van laakbaarheid. Regels zijn nu eenmaal regels en het hoogste tuchtcollege kan die niet zomaar terzijde schuiven.

B.V.M. Crul, arts
mr. W.P. Rijksen

Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2008/115 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure
 A. - hierna te noemen klager - heeft op 25 juli 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te  Eindhoven tegen C. - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing  van 5 maart 2008, onder nummer 07123, heeft dat College de klachten afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een  verweerschrift in hoger beroep ingediend. Op 28 januari 2009 heeft het Centraal  Tuchtcollege nog een schrijven d.d. 22 januari 2009, houdende aanvulling van  gronden van het beroep, met bijlagen, van klager ontvangen. De zaak is in hoger  beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10  februari 2009, waar de arts is verschenen. Klager is niet verschenen. Hij heeft op 9  februari 2009 telefonisch meegedeeld dat hij is verhinderd.

2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer  houden het volgende in.

“ 3. Het standpunt van klager en de klacht
Verweerder heeft klager in oktober 2005 en in latere maanden ten onrechte  arbeidsgeschikt verklaard. In het bijzonder heeft verweerder daarbij de bevindingen  van klagers behandelend psychiater, met wie verweerder telefonisch overleg heeft  gevoerd en wiens rapport verweerder bekend was, naast zich neergelegd. Verweerder  heeft daarnaast ten onrechte geen contact opgenomen met de gz-psycholoog die naar  aanleiding van klagers situatie een rapport had opgesteld, en klagers huisarts; beiden  waren van oordeel dat klager niet arbeidsgeschikt was. 
 
Toen klager vroeg om een second opinion door een andere bedrijfsarts, reageerde  verweerder boos; verweerder regelde toen een second-opinion bij één van zijn  ondergeschikten; in plaats daarvan had hij het bevoegde gezag in moeten lichten. Daarnaast heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden door de  leidinggevende van klager volledig in te lichten over diens ziekte en situatie. Dit heeft  ertoe geleid dat klagers werkgever een FOA (functieongeschiktheids-aanvraag) heeft  ingediend, waarna klagers dienstbetrekking is beëindigd.

Ook op andere punten is klager van mening dat verweerder overduidelijk de belangen  van klagers werkgever zwaarder heeft laten wegen dan klagers toekomst en  gezondheid.

4. Het standpunt van verweerder
Klager heeft, kort gezegd, een meningsverschil met het UWV, zijn werkgever en de  bedrijfsarts (verweerder) over zijn arbeidsongeschiktheid.
Indien klager het niet eens was met verweerders werkhervattingsadvies van 26 oktober 2005 – hetgeen het geval was – was het aanvragen van een  deskundigenoordeel (second opinion) bij het UWV de aangewezen weg geweest.  Verweerder heeft klager daar meerdere malen op gewezen. In plaats daarvan wilde  klager echter een second opinion door een andere bedrijfsarts; deze werd uitgevoerd door een collega van verweerder; deze collega was niet verweerders ondergeschikte. 

Verweerder betwist dat hij ooit enige medisch-inhoudelijke informatie heeft verstrekt  aan klagers werkgever. Hij heeft enkel zijn adviezen toegelicht en zijn standpunt  duidelijk gemaakt, te weten dat er geen arbeidsongeschiktheid was op grond van  ziekte; daarnaast is er hooguit gesproken over het proces en de procedures. Er heeft  geen schending van het beroepsgeheim plaatsgevonden.

Verweerder zag geen aanleiding contact op te nemen met klagers huisarts dan wel  met de gz-psycholoog over wiens rapport verweerder beschikte. Hij was hiertoe ook  niet verplicht. Verweerder doet een zelfstandige medische beoordeling. Het rapport  van klagers psychiater was opgesteld op verzoek van klager in het kader van een  bezwaarschriftprocedure naar aanleiding van een oordeel van het UWV; het was niet  aan verweerder om dit rapport op waarde te schatten.  

Verweerder heeft klager met respect en geduld behandeld.

Van verweerder kon niet worden verwacht dat hij bij zijn adviezen informatie zou  meewegen die hem pas later bekend zou worden.

Voor het overige is verweerder van mening dat klagers klachten worden  gepresenteerd vanuit  klagers beleving en subjectieve ervaring; enige onderbouwing  of objectivering onderbreekt.”

 2.2. Het Regionaal Tuchtcollege heeft  aan zijn voormelde beslissing de volgende  overwegingen ten grondslag gelegd.

“ 5. De overwegingen van het college
 Het college is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder heeft  gehandeld in strijd met de zorg die hij als bedrijfsarts behoorde te betrachten; hij  heeft klagers verzuimbegeleiding daarentegen op zorgvuldige wijze uitgevoerd,  waarbij het college opmerkt dat het uitdrukkelijk niet verweerders taak was om de  oordelen van het UWV inzake arbeids(on)geschiktheid te heroverwegen. Het kan  verweerder niet worden verweten dat hij geen overleg heeft gevoerd met de gz- psycholoog dan wel klagers huisarts. Het college kan verweerders opmerking, dat hij  hiertoe geen aanleiding zag, volgen. In zijn algemeenheid geldt voor een bedrijfsarts  geen verplichting om met de behandelaars van een werknemer te overleggen. Een  dergelijke verplichting kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden  aangenomen, welke zich hier niet voordeden.

Daarnaast was verweerder niet  gehouden om de diagnose c.q. bevindingen van klagers behandelend psychiater over  te nemen. Verweerder diende klagers arbeidsmogelijkheden in relatie tot zijn gezondheidssituatie zelfstandig te beoordelen.
Verweerder heeft juist gehandeld door klager (bij herhaling) te wijzen op de  mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV. Deze weg  wordt voorgeschreven door de wet Verbetering Poortwachter. Het is minder  gebruikelijk om een deskundigenoordeel te laten uitvoeren door een andere  bedrijfsarts, zoals in deze casus is gebeurd, waarbij het college in het midden laat of deze andere bedrijfsarts al dan niet ondergeschikt was aan verweerder.

Dat verweerder klager op enig moment onbehoorlijk heeft bejegend, kan niet worden  aangenomen; dit geldt ook voor het verwijt dat verweerder de belangen van klagers  werkgever zwaarder heeft laten wegen dan klagers toekomst en gezondheid en het  verwijt dat verweerder zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden door medische  informatie ter kennis te brengen van klagers werkgever. Voor zover deze verwijten al  voldoende door klager zijn onderbouwd, berusten zij op een lezing van de feitelijke gang van zaken, die door verweerder wordt betwist.

Nu niet kan worden vastgesteld  welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing  van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van  verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een  voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Naar het oordeel van het  college is de door klager geschetste gang van zaken niet aannemelijk geworden.”

3. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de  volgende feiten.

- Na een ziekmelding in april 2001 zat klager vanaf april 2002 - gedeeltelijk - in  de WAO. Het UWV heeft klager op 7 oktober 2003 afgekeurd voor 15-25%.

- In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid  heeft het UWV op 17 september 2004 beslist dat de op basis van genoemde 15 - 25%  arbeidsongeschiktheid gebaseerde WAO uitkering van klager per 20 september 2004  zou worden beëindigd omdat klager niet langer arbeidsongeschikt werd geacht voor  zijn zogenaamde “maatman” functie.

- Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar aangetekend en heeft het UWV  verzocht de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 35 tot 45%.

- Bij beslissing van 21 juni 2005 heeft het UWV het bezwaar van klager  gegrond verklaard en onder wijziging van eerder genoemde beslissing  d.d. 17 september 2004 beslist dat de WAO uitkering van klager per  20 september 2004 wordt verhoogd en per die datum zal worden berekend naar de  mate van arbeidsongeschiktheid 35-45%.

- De arts was van mei 2004 tot juni 2006 als bedrijfsarts werkzaam voor de   belastingdienst E..

- Het eerste contact tussen de arts en klager vond plaats op 16 juli 2004. Klager  bezocht toen het spreekuur van de arts in verband met verzuim. Daarna vonden nog een aantal spreekuurcontacten plaats.

- Zo heeft de arts klager op 11 oktober 2005 ( volgens klager was dit op 12 oktober 2005) op zijn spreekuur gezien in verband met het op 17 april 2001 aangevangen verzuim.

- Op 26 oktober 2005 heeft de arts met klager contact gehad. Uit de daarvan gemaakte aantekening blijkt dat de arts zijn advies dat klager heden in staat was zijn werkzaamheden volledig te hervatten heeft gehandhaafd.

- Klager heeft in overleg met de arts op 28 oktober 2005 het spreekuur bezocht van een collega van de arts, F.. Ook F. achtte klager arbeidsgeschikt voor zijn huidige werk.  

- Het door de arts aan de werkgever van klager uitgebreide advies hield in dat klager in staat worden geacht op 17 oktober 2005 zijn werkzaamheden te hervatten.

- Het werkhervattingadvies is in kopie ter kennisneming aan klager toegezonden.

- De arts heeft met klager die het met genoemd advies niet eens was, de mogelijkheid besproken een deskundigenoordeel (second opinion) te vragen bij UWV.

- Artikel 36 b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) luidt als volgt:
 “ Artikel 36b
1. In geval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot  werken wegens ziekte voorziet artikel 30, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI in  het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel.
2. Het medisch advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt  uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als  bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 36a, wordt zo  spoedig mogelijk aan de ambtenaar en Onze Minister medegedeeld.
3. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar kan de deskundige persoon of de  arbodienst binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een  hernieuwd onderzoek vragen indien hij het niet eens is met het medisch advies. De  deskundige persoon of de arbodienst stelt Onze Minister in kennis van een ingediend  verzoek om een hernieuwd onderzoek.
4. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijk verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd  onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen plaats.
5. Op verzoek van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar wordt zijn  behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan  de commissie van drie geneeskundigen kenbaar te maken.”

- De in artikel 36 b, derde en volgende leden ARAR neergelegde regeling van  hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen is bij Besluit van  8 december 2000 geschrapt en is opnieuw ingevoerd bij Besluit van 24 juli 2002, Stb 2002, 433 en in werking getreden op 28 augustus 2002.
 - Artikel 30 lid 1 aanhef en onder e van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie  werk en inkomen (Wet SUWI) (zoals de tekst gold in oktober 2005) luidt als volgt:

"Artikel 30. Taken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
1.  Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak:
e. op verzoek van de werkgever of een werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over het bestaan van ongeschiktheid tot werken, indien de werknemer een geschil heeft met zijn werkgever over recht op loon als bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of recht op bezoldiging als bedoeld in artikel XV, tweede lid van de Wet terugdringing ziekteverzuim of een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over de nakoming van de werknemer van de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel overeenkomstige bepalingen.”

- Op 15 december 2006 heeft het UWV klager volledig arbeidsongeschikt verklaard.

- Op 1 april 2007 is klagers dienstbetrekking geëindigd. 

4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Met zijn beroep beoogt klager de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter  beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Voorts heeft klager te kennen  gegeven zijn klacht in beroep te willen uitbreiden met het verwijt dat de arts de NVAB  richtlijnen niet heeft nagevolgd.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te  verwerpen.

4.3. Wat betreft het onder 4.1. genoemde verwijt dat de arts de NVAB richtlijnen niet  heeft nagevolgd wijst het Centraal Tuchtcollege er op dat het Centraal Tuchtcollege in  beroep alleen kan oordelen over die klachten die in eerste aanleg aan het Regionaal  Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Deze nieuwe klacht valt daarom buiten  het bereik van het beroep. Klager is daarin niet ontvankelijk.

4.4. Klager verwijt de arts dat hij hem, klager, tijdens het spreekuurcontact op
28 oktober 2005 niet heeft gewezen op het in artikel 36b van het ARAR neergelegde  recht om een hernieuwd onderzoek te vragen door een commissie van drie  geneeskundigen. Volgens klager had de arts er niet mee mogen volstaan hem te wijzen  op de mogelijkheid om een second opinion te vragen bij het UWV. Het Regionaal  Tuchtcollege, aldus klager, heeft dit verwijt in de beslissing waarvan beroep volledig  genegeerd.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege stelt klager zich terecht op het standpunt  dat hij naast het hem op grond van het bepaalde in artikel 36b, eerste lid ARAR, in  verbinding met artikel 30, eerste lid, onderdeel e van de Wet SUWI toekomende recht  op een second opinion door het UWV, tevens recht had om binnen drie dagen na  ontvangst van het medisch advies van de arts een hernieuwd onderzoek te vragen, zoals  omschreven in  artikel 36b, derde lid ARAR.

Van een arts die als bedrijfsarts voor de overheid werkt, mag worden verwacht dat hij  van deze regeling in het ARAR op de hoogte is en dat hij, indien hij weet, zoals hier het  geval was, dat een betrokkene het niet met zijn advies eens is, hem wijst op de in zowel  lid 1 als in lid 3 van artikel 36b ARAR neergelegde mogelijkheden om op te komen  tegen het advies van de bedrijfsarts. Dat de arts heeft nagelaten klager te wijzen op de  optie van artikel 36b lid 3 ARAR en het bestaan van deze regeling ook niet kende dient  hem tuchtrechtelijk te worden aangerekend.

4.5. Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal  Tuchtcollege niet geleid tot andere conclusies en andere beslissingen dan die van het  Regionaal Tuchtcollege.

4.6. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beslissing van het Regionaal  Tuchtcollege moet worden vernietigd voor zover de klacht in alle onderdelen ongegrond  is verklaard en dat het Centraal Tuchtcollege de klacht met in achtneming van hetgeen is  overwogen onder 4.4. deels gegrond acht. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel  van waarschuwing hier passend. Het Centraal Tuchtcollege beoogt de arts daarmee een  zakelijke terechtwijzing te geven die de onjuistheid van zijn handelwijze naar voren  brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken (MvT, TK 19522, nr 3,  p. 76)

4.7. Het Centraal Tuchtcollege vindt aanleiding om te bepalen dat de beslissing ter  publicatie wordt aangeboden.

5. Beslissing
 Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover de klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard en opnieuw rechtdoende:

    verklaart de klacht gegrond als is overwogen onder 4.4.

    legt de arts de maatregel van waarschuwing op;

    verwerpt het beroep voor het overige;

   bepaalt dat deze beslissing  op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse      Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidsrecht Jurisprudentie en Medisch Contact  met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. R.A. Torrenga, voorzitter,mr. A.D.R.M. Boumans en prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en mr.drs. J.A.W. Dekker en mr.drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2009, door mr. W.D.H. Asser, in tegenwoordigheid van de secretaris. 

Voorzitter   w.g.
Secretaris  w.g.

PDF van CTG-uitspraak 2008/115
beroepsgeheim
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.