Laatste nieuws
1 minuut leestijd
Wetenschap

Baby’s moeten meer op hun buik spelen

Plaats een reactie

Afplatting van het hoofdje (deformatieve plagiocefalie) doordat kinderen steeds in een bepaalde houding liggen, komt bij ongeveer één op de vijf baby’s van zeven weken voor. Dat constateerde kinderfysiotherapeut Leo van Vlimmeren van Ziekenhuis Bernhoven in Veghel op basis van een objectieve meting. Van Vlimmeren is op 24 april 2007 op dit onderzoek gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht. De belangrijkste risicofactor bleek dat ouders hun kind te weinig op de buik lieten spelen en dat baby’s bij het slapen op de rug één voorkeurshouding hebben.



Van Vlimmeren gebruikte een door hem zelf ontwikkelde meetmethode met een bandje van thermoplastisch (door warmte vervormend) materiaal om bij 380 gezonde baby’s een eventuele schedelvervorming te bepalen. Dankzij deze ‘plagio­cefalometrie’ kon hij met behulp van gegevens over de positie van neus en oren precieze schedelmetingen uitvoeren. Van de 380 kinderen hadden er 23 bij de geboorte een ernstig afgeplat hoofdje. In de zevende week waren het er veel meer (75), jongetjes bijna twee keer zo vaak als meisjes. De vervorming vlak na de geboorte verdween vaak weer; slechts 9 van de 23 baby’s die met een scheef schedeltje waren geboren, hadden dat met zeven weken nog steeds.



Van Vlimmeren heeft bij de kinderen met deformatieve plagiocefalie het effect van fysiotherapie vergeleken met dat van afwachten. De behandeling bestond uit oefeningen om de voorkeurshouding te ontmoedigen en het stimuleren van de motoriek. Verder kregen de ouders het advies hun kind meer op de buik te laten spelen. Na een half jaar was de plagio­cefalie bij een kwart van de kinderen in de interventiegroep afgenomen, in de controlegroep slechts bij 7 procent. Bij één kind in de controlegroep verergerde de hoofdafwijking zelfs dusdanig, dat het kind een redressiehelm moest dragen. Met 12 maanden had geen van de baby’s nog een voorkeurshouding, maar de schedelasymmetrie was niet verder afgenomen.



Omdat in wetenschappelijke literatuur, maar vooral ook in populaire tijdschriften, wordt gesuggereerd dat schedelafplatting later geestelijke en motorische problemen kan geven, wil Van Vlimmeren de groep kinderen in hun tweede jaar opnieuw onderzoeken. << Bart Meijer van Putten



Leo van Vlimmeren. Asymmetry in infancy. Utrecht, 2007



Beeld: STOCKPHOTO

Wetenschap
Op dit artikel reageren inloggen
Reacties
  • Er zijn nog geen reacties
 

Cookies op Medisch Contact

Medisch Contact vraagt u om cookies te accepteren voor optimale werking van de site, kwaliteitsverbetering door geanonimiseerde analyse van het gebruik van de site en het tonen van relevante advertenties, video’s en andere multimediale inhoud. Meer informatie vindt u in onze privacy- en cookieverklaring.